‘O, Batje uit het Sprookjesbos. Ja, die ken ik wel, want die heeft een
schoorsteen die niet al te best trekt.’
‘Kun je ons niet meer vertellen, Dampertje?’
De mistman wenkt de dwergjes. Puk en Muk laten hun toverbal nog wat zakken en nu
kan Dampertje de ballon vasthouden bij de paraplu.
‘Ik wil jullie wel wat vertellen, als je maar niet begint te blazen,
want dan ben ik zo vertrokken. Je moet maar tegen Batje zeggen dat het heel
treurig is met de mistman. Vroeger ging alles veel fijner. Toen maakten we nog
heel zuivere mist van puur wolkenwater en die mist zakte zachtjes over het land,
over de planten en de bloemen, en zo werd alles een beetje nat tot de zon weer
ging schijnen. Moet je dat nu eens zien!’
De mistman pookt met zijn vork in de berg nat hout en bladeren.
‘Moet je eens zien, wat een vieze mist. En weet je hoe dat komt? De
mensen sturen wolken roet en andere rommel de lucht in. Daardoor wordt de mist
veel vuiler en nu geven ze de mistman de schuld.’
Dampertje in zijn donkere jas ziet er triest uit.
‘We zullen het aan Batje vertellen’, belooft Puk,
‘maar de mensen zullen zich wel niets aantrekken van die vieze
lucht.’
‘En zou je zo vriendelijk willen zijnr wat minder mist te
maken?’ roept Muk opeens. ‘Het slaat op mijn
keel.’ Hij begint te hoesten.
Meteen krimpt de mistman samen.
‘Niet hoesten’, roept hij, ‘want dan waai ik
weg.’
‘O, moet dat zo?’ roept Puk en hij begint hard te blazen.
En Muk blaast mee.