Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: Pour un plaisir &c. | |
[pagina 520]
| |
[pagina 521]
| |
SInt' Catharina, een Princesse,
Van Godt begaeft met wijsheydt groot,
Geeft ons te saem een schoone lesse,
Om met geloof en liefde bloot,
Voor God te strijden totter doodt.
Tegen den Keyser ging sy strijden,
Vrymoedig haer geloof belijden,
Den strijdt sy selver hem aenbood.
Tegen, &c.
Sy sprack met groot betrouwen moedigh,
Keyser, hoe zijt gy dus onvroet?
Dat gy verstort dus overvloedig,
Voor u Af-goden, 't Christen bloedt
| |
[pagina 522]
| |
Die Christum haer Verlosser goedt,
Alsoo 't betamelijck is, eeren:
Die haer vyanden sal verneeren,
En werpen diep in 's hellen gloedt.
Alsoo, &c.
't Is wonder dat ghy, hoogh-gheboren,
My spreeckt voor een soo snooden seckt,
Sprack daer den Keyser, vol van tooren,
Het schijnt dat ghy nu met my geckt:
Nochtans wordt ick hier toe verweckt
Om u te laten overwinnen,
Van mijn Doctooren scherp van sinnen,
Dat ghy met schaemt' sult sijn bedekt.
Om u, &c.
Ras zijn daer vijftigh hoogh-gheleerden
Gekomen tot de Mager reyn,
Die hun hoveerdigh tot haer keerden,
En disputeerden al gemeyn:
Maer 's Hemels wijsheyts klaer fonteyn
Door dese Maegdt soo heeft gesprongen,
Dats' alle vijftigh zijn gedwongen
Te kennen eenen Godt alleyn.
Door, &c.
Dit den Tyran seer heeft gespeten,
| |
[pagina 523]
| |
De Wijsen hy verwees ten brandt.
En Catharina, deed' hy weten:
Sy sou van Christo doen af standt,
Door groote eer of groote schandt.
Nochtans de Maeght is vast gebleven
Geprent in waerheydt sonder beven:
Betroud' alleen op Godes handt.
Nochtans, &c.
O Godt, hoe wonder sijn u wercken,
Die door dees' Maghet zijn geschiet!
Al eer sy scheyde uyt den percke,
Bracht sy noch onder u gebiedt
Den Veldt-heer, die Porphyrius hiet,
Faustinam oock de Keyser inne,
Die versch ontsteecken door Godts minne
Geleden hebben 's doodts verdriet.
Faustinam, &c.
De Maget honger, vyer, tormenten,
Den schrick des radts, heeft wederstaen,
En door des Keysers instrumenten
Getreden 's Hemels enge baen,
Ten lesten door het sweerdt gegaen
Na Godts verheven hoogen throone:
Aldaer een schoon vergulde kroone
Van haren Bruydegom ontfaen.
Na, &c.
|
|