Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: O eeuwigh Godt almachtigh. Pag. 4. Ofte, als het hier begint. | |
[pagina 206]
| |
MYn lippen opent Heere:
Hier in dit aertsche dal
Uw' hoogheydt, lof en eere
Ick vrolijck singen sal:
Mijn tonge maeckt bequaeme,
Verweckt dat herte mijn:
Ghy zijt mijn Lief eersame,
Lof moet u altoos zijn.
O Soone Godts gebooren,
Ghy zijt gebenedijt:
U heb ick uytverkooren,
Want ghy mijn Liefste zijt,
| |
[pagina 207]
| |
Die ick begeer te minnen
Nu en t'allen termijn.
O soeten gast van binnen,
Lof moet u altoos zijn.
Ghy zijt mijn vreught inwendigh,
Mijn troost in al mijn noot:
Want doen ick was ellendigh
Benout al totter dood,
Soo quaemt ghy my cureren,
Verlossen uyt de pijn:
O goedertieren Heere,
Lof moet u altoos zijn.
Wel drie-en-dertigh jaren,
Met pijn en arbeyt swaer,
Soo socht ghy de sondaren,
Om haer te wasschen klaer:
Daer toe zijt ghy gestorven
Al door den wille dijn:
G'hebt ons pardon verworven,
Lof moet u altoos zijn.
Ghy zijt geklommen hooghe:
Aen 's Vaders rechter hant,
Almachtigh in vermogen,
Sit ghy daer triumphant:
Den Hemel met die Aerde
Vervult uw' Godd'lijck schijn,
Ons Heer, ons Godt vol waerden,
Lof moet u altoos zijn.
Dus zijt ghy nu verheven,
Door al u lijden swaer:
| |
[pagina 208]
| |
Een naem is u gegeven,
Die heylig is voorwaer,
Groot boven alle namen,
Naer Paules klaer doctrijn,
Dus singen wy te samen:
Lof moet u altoos zijn.
U moghen wy wel eeren,
En loven t'aller tijdt:
Ghy zijt een Heer der Heeren,
Eeuwigh gebenedijt,
Wien altoos moeten loven
Des Hemels Geesten fijn
Ghy die nu woont hier boven,
Lof moet u altoos zijn.
De Heylighen seer blije
Hebben soo grooten vreugd,
Met schoone melodije
Sijn zy altoos verheught,
Om dat sy klaer aenschouwen
U Goddelijck aenschijn.
Sy zijn bevrijt van rouwen.
Lof moet u altoos zijn.
O Prince groot van weerden,
Die woont in 't Hemels hof
Wilt my op deser eerden
Vervullen met u lof,
Wilt my van quaet bedwingen,
O Hemelsch' Medicijn,
Dat ick magh eeuwigh singhen:
Lof moet u altoos zijn
|
|