Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen (onder pseudoniem Salomon Theodotus)
(1638)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: O saligh heyligh Bethlehem. 29.
IErusalem ghy schoone stadt,
Hoe staet ghy Bruydt in mijn behaghen,
Mijn oogen maeckt ghy dick soo nat,
Mijn herte doet ghy na u jaghen.
Mijn, etc.
Want boven alle schoonheyt schoon
Zijt ghy van buyten en van binnen,
| |
[pagina 582]
| |
Soo dat tot uwen lof ydoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinnen.
Soo, etc.
O gulde Son, o silv're Maen,
O Sterr'kens blinckend' als robijnen,
Maer die daer binnen eens kost gaen,
Veel Sonnen soud' hy vinden schijnen.
Maer, etc.
Schoon Vader-landt, schoon Vaderlandt,
Godts aller triumphantsten throone:
In u is rijckdom abondant,
O saligh die u krijght ten loone.
In u, etc.
Uw' mueren zijn van goude fijn,
Bestroyt met peerlen zijn uw' straten,
In u en is geen Sonne-schijn,
Want ghy schijnt selver boven maten.
In u, etc.
Hoe schoon blinckt daer den diamant,
Hoe soetkens lachen de saphieren,
Oock den karbonckel triumphant
Geeft licht in duysentich manieren.
Oock den, etc.
Tapijtsery en isser niet,
Dit zijn Hierusalems tapijten:
De motten doense geen verdriet,
Den tijdt en kanse oock niet slijten.
De motten, etc.
Och schoon Sion mijn liefste lief!
| |
[pagina 583]
| |
Ghy hebt berooft alle mijn sinnen:
Maer desen roof doet my gherief,
Nu sal ick u alleen beminnen.
Maer, etc.
Dus roept mijn ziel', o Heer wanneer,
O wanneer sal ick van hier scheyden!
Naer u soo haeck ick even seer,
Al wilt het vleesch my ne'erwaerdts leyden.
Naer, etc.
Ick ben hier in het tranen-dal,
Den hooghen Thabor is daer boven:
Och laet my met u vrienden al
Uw' Majesteyt eens saligh loven.
Och, etc.
|
|