Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen (onder pseudoniem Salomon Theodotus)
(1638)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: O saligh, heyligh Bethlehem. 29.
HEft op o werelt uwen thoon,
Eert Godt met hondert-duysendt loven,
Dient hem met vreughdt, aensiet de kroon
Die hy tot loon bewaert hier boven.
O Jesu/ alder menschen troost,
Fonteyn en vloedt des Hemels vreughden,
| |
[pagina 500]
| |
Uw' dienaers ghy met hulp verpoost,
Ghy zijt den oorspronck aller deugden.
Door u regneert Maria soet,
En die met haer u Rijck be-erven.
Neemt toch van ons wat hinder doet,
Om wel te leven en te sterven.
O Jesu, 's werelts saligheydt,
En der Propheten onderrechter,
Door u is Abrams saet verbreydt,
En 's Hemels wegh geworden slechter.
Door u bloedt van der sonden stanck
Verlost zijn wy oock al te samen:
Stelt ons toch namaels aen den ranck
Des vreughts, ter eer van uwen name.
O Moeder Godts, o schoone stadt!
O Morgen-sterre, Hof ghesloten,
O Sions bergh, des Heeren schat,
Met vreughd' der liefden overgoten.
O Nardus, Leli', Eglentier,
Vol miltheyt, suyverheyt, ghenaden,
Wilt met Godts vrienden komen hier,
En sien hoe dat wy zijn beladen.
O Eng'len Gods, gestelt seer schoon
Voor hem tot dienst, als Hofs-gesinden:
Aensiet ons elck van uwen throon,
Doet ons met deugt den Hemel vinden.
Stiert onse sinnen en ghemoet,
En draegt voor God ons doen en laten,
Verbetert alle teghenspoet,
| |
[pagina 501]
| |
Bewaert ons voor al die ons haten.
O Vaders van de oude wet,
Leviten, Rechters en Propheten,
Des Heeren Priesters onbesmet,
Messias komst' die hebt gheweten.
Maeckt toch soo veel met u credijt,
Dat Godt ons sterckheydt doe ten strijde,
En na dees' tijdt, tot 's vyandts spijt,
Ons al in sijn rijck make blijde.
Helpt ons Apostels Magistraet,
En ghy Discipelen des Heeren,
Euangelisten, laet u saedt
In ons hert wassen en vermeeren.
Ghy eerste vrucht van Christus Bloedt,
Bethlemsche jeugt, met Sinte Steven,
In uwe glori' weest ghegroet,
Verkrijgt ons een vreedsamigh leven.
Gods Martelaren groot van macht,
En ghy ghetrouwe Confessoren,
Ghy Maegden reyn, soo hoogh geacht,
Laet 't vleesch de rust ons gheests niet stooren.
Voor al Patroonen van ons landt,
Wilt van den Heer voor ons verwerven,
Dat wy voort-aen handt over-handt
Meer deughd en graci' moghen erven.
O Jesu Prins, o Moeder groot,
| |
[pagina 502]
| |
Princesse van de neghen Chooren,
Bevrijdt ons van der zielen doodt,
Op dat wy niet en gaen verlooren.
Doet ons gheley na 't Hemels-hof,
Ghelijck wy dat op u betrouwen:
Alwaer ons ooghen, vry van stof,
Godt mogen eeuwelijck aenschouwen.
|
|