Den lust-hof der Christelycke leeringhe
(1622)–Benedictus van Haeften– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
Versuchtinghe der haeckende siele, tot het hemelsche Iervsalem.Op de wijse:
| |
[pagina 350]
| |
O triumphantigh hof
Van Godt den hooghsten Koningh!
O weerdigh alle lof,
Alder-vercierste wooningh!
Ga naar margenoot+Van peerlen ende goudt
Vw' mueren zijn ghebout:
Al't verdriet
Van u vliedt;
Ga naar margenoot+Daer-men singht een vrolijck liedt,
Men hoort van suchten niet.
Schoon liefste vaderlandt!
O voedsel mijnder minnen!
Mijn hert', en mijn verstandt
Berooft gh'en mijn' vijf sinnen:
Door onghemete vreughd
Mijn' siel in u verheught:
Ga naar margenoot+Ick beswijck'
Gantschelijck,
Als ick peys, hoe lieffelijck
Dat is het hemelrijck.
Gheen' smert', gheen' teghenspoedt,
Gheen druck is daer, oft lijden:
'tIs al als honich soet,
Vol troost en vol verblijden:
Een dagh is beter daer,
Ga naar margenoot+Dan hier veel duysent jaer:
Alle lust
Daer berust;
'sVyandts vyer is uytgheblust,
Den twist is oock ghesust.
Hoe schoon, hoe wel ghedaen
Is, Heer', u huys vol eeren!
Daer Sonne, noch de maen
Meer houden hunne keeren;
Ga naar margenoot+Want 'tLammeken verlicht
Dat blinckende ghesticht:
| |
[pagina 351]
| |
Daer gheen' nacht
Werdt verwacht,
Windt en reghen is versmacht,
De doodt is om-ghebracht.Ga naar margenoot+
Als 'themelsche ghesangh
Doorvlieght eens mijn' ghepeysen;
Seer vyerigh ick verlangh',
Mijn' wenschen daer naer reysen:
Ick segh'; Mijn Schepper Godt,
Mijn deel, mijn hooghste lot;
Och! wanneer
Sal ick, Heer',
Tot u nemen mijnen keer?
Mijn' siel verlanght soo seer!
Wegh, wegh die met den schijn
Des wereldts my bedrieghen,
En mijn beletsel zijn
Om tot den Heer' te vlieghen.
Mijn' hoop', Godt, is om hoogh;
Ick in dees' aerde droogh':
Wie sal my,
Die noch stry',
Van des lichaems banden vryGa naar margenoot+
Los maecken, ende bly'?
Hemelsch Jerusalem
Ghebout van fijn ghesteente!
Ick ballingh heff' mijn' stem
Tot u, en u ghemeente,
En roep'; Mee'-borghers goed',
V mee'-lidt bystandt doet:
Doet mijn woordt,
Helpt my voort;
Dat mijn schipken komt aen boordt,
Tot in des hemels poort.
|
|