Den lust-hof der Christelycke leeringhe
(1622)–Benedictus van Haeften– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
Antvvoord des mensche, tot Christvm aen 't Kruys hanghende.Op de wijse:
| |
[pagina 56]
| |
Hoe houdt ghy hem van sulcker weerde?
Dat ghy u ziel', en leven schenckt
Hem, die soo weynigh op u denckt.
V aenschijn schoon heeft gheen' ghedaent',
Ga naar margenoot+Dat d'Enghelen placht te verblijen;
Seer bleeck gheverft, bebloedt, betraent,
Is nu vol smerten en vol lijen:
Hoe zijdy dus met pijn' vervult,
Om te betaelen onse schuldt?
Met doornen aen het Kruys ghekroont
Hanght ghy, met uytghereckte leden;
'tGhebeent' hem door de wonden toont,
En all' u bloedt dat loopt beneden;
Met 'thooft gheleghen op de borst,
Ga naar margenoot+Heel uyt-gheperst, roept ghy; My dorst.
Och oft, Heer, door der liefden vier
Mijn ziel' en lichaem, beyd' u gaven,
Nu smolten ras in een' rivier,
Om u benaude hert' te laven!
Maer wat sou doch soo weynigh zijn,
Voor u vervult met duysent pijn?
Ga naar margenoot+De swaere wijn-persse ghy treedt,
Voor ons (helaes!) die u niet helpen:
Roodverwigh siet hierom u kleedt.
Ach Heere, wilt mijn dorste stelpen;
En met den wijn, mijn keel' besproeyt,
Die uyt uw' roode wonden vloeyt.
Ach hemels vreughd die voor my weent!
O leven dat voor my komt sterven!
Die voor u vyandt bad'; verleent
Dat ick u Rijcke mach verwerven,
En dat ick lijden, pijn', en druck
Altijdt mach houden voor gheluck.
|
|