Werken. Deel 3: Inleiding, varianten, errata
(1905)– Hadewijch– Auteursrecht onbekendIV.Ga naar margenoot+Groote opzoekingen heeft men gedaan over de afkomst van Ruysbroeck. Volgens onze eenigste bron is hij geboren in het dorp dat dezen naam draagt, in de nabijheid van Brussel. Latere levensbeschrijvers voegen daar bij: uit eene edele familie (nobili familia natus); doch men vindt deze bijzonderheid niet bij Bogaerts. Van zijn vader spreekt Bogaerts niet. Alleenlijk wordt er gewag gemaakt van zijne moeder die hem zeer lief had. Wie was zij? Men weet het niet. Bij geval in het huis van kanunnik Joannes Geerelms Hinkart gekomen zijnde, wordt hij daar met vreugde ontvangen en daar is hij gebleven. Deze kanunnik was zijn bloedverwant. Van welke zijde? Dat is niet bekend. | |
[pagina XLIV]
| |
In zijn bovengemelden brief aan Heribertus RosweydeGa naar margenoot+schrijft Aubertus Miraeus ‘naar den naam van Hinkaerts moeder heb ik opzoekingen begonnen’ (de Hincartii materno nomine coepi inquirere). Hij geloofde dus dat Ruysbroek van vrouwelijke zijde aan Hinkart's huis verwant was. Doch wij weten niet waarop hij dit steundeGa naar voetnoot(1). Al wat wij hebben kunnen vinden, is dat de voornaam van Geerelms vrouw Elisabeth was. In een Groenendaalsch Doodboek (Bibl. Brux., no 557) leest men op 17 Junij: Obitus Elisabeth uxoris Gerelmi Hencaers. Wij kennen hun twee kinderen: 1o Wilhelmus, gezeid van Eleghem (dictus de Eleghem) welke vermeld is in een akte van 't jaar 1309Ga naar voetnoot(2); en 2o Johannes, die priester werd, en nog leefde in 't jaar 1347Ga naar voetnoot(3), zelfs nog in 1349; en bij wien Jan van Ruysbroeck te Brussel is komen wonen. Zijn sterfdag is opgeschreven op 18 Maij. Ga naar margenoot+ De familie Hinckaert, Henckaert, Hincart, enz., was een der goede families van Brussel; zij behoorde tot het Serroelofs geslacht. Geerelms was schepene in de jaren 1287, 1289, 1292 tot 1297, 1299, 1300, 1303 en 1306. Voorts telt men Hinkaerts onder de wet van Brussel tot op het jaar 1579. Johannes, de priester, nam in het jaar 1296, zijn intrek in een huis gelegen op Ste-Goedelenzavel, dat is te zeggen het kerkhof op den hoek der huidige Markiesstraat, welke dan den naam van Gasthuustrate droeg, en nevens of tegen het onlangs nog bestaande St-Goedelen- (later Sint-Geertruyen-)gasthuis. | |
[pagina XLV]
| |
De ligging dezer woning is gemakkelijk door eene menigte akten te bepalen. In het voormelde jaar was het huis in bezit van eene zekere Bessela de Platea (of van der Plaetse), begijne, die het aan een Hendrik Huneken coster (clericus) opdroeg, die het, met de geheele hofstedeGa naar margenoot+waarop het huis stond, aan Jan Hinckaert overmaakte. Deze betaalde voor erfleen 4 stuivers aan St-Goedelens armen, het zelfde geld aan de armen van de Kapellekerk en van Terarken en aan den korf der begijnen van den Wyhgaerd, en twee stuivers aan de kranken van St-Jan en aan de leprozen van Obbrussel. Volgens Bogaerts, woonden Jan van Ruysbroeck, Jan Hinckaert en Franco van Coudenberghe te samen in 't zelfde huis, waarnevens of dicht bij, in de zelfde straat, ook de hofstede en de woning stonden van Geerelm, Jan Hinckaert's vader. Jan Hinckaert was waarschijnlijk in dien tijd eenvoudig priester; het is wat later, in 1328, dat wij hem eerst kanunnik benoemd vinden der vierde Prove in Ste-Goedelen. Frans van Coudenberg (Cauwenberg, de Frigido Monte) behoorde tot het vermaard geslacht van dezen naam en was kanunnik der tweede fundatie in Ste-Goedelen. Hij was geboren omtrent het jaar 1296, werd de eerste proost van Groenendaal in het jaar 1349 en stierf aldaar,Ga naar margenoot+80 jaren oud zijnde, in 1386. Volgens Bogaerts is Ruysbroeck in Ste-Goedelen door Jan Hincaert als vicarius gesteld. Dit woord moet men niet in de huidige beteekenis van vicaire, onderpastoor opvatten: onder het getal der priesters wier namen in de oude kerkstukken vermeld zijn, is de naam van Ruysbroeck niet te vinden. Dit woord kan alleenlijk beteekenen: toegevoegd priester, kapelaan, of medehelper | |
[pagina XLVI]
| |
van den eenen of anderen kanunnik, waarschijnlijk van zijn bloedverwant Hinkaert. Priester gewijd in of omtrent 1318, is hij in Brussel blijven wonen tot 1343, toen hij naar Groenendaal is vertrokken. Dus is het tusschen 1318 en 1335, dat de zaak der Bloemaerdinne zich heeft voorgedaan, en niet tusschen 1305 en 1309, zooals Mastelinus ze stelt. Ga naar margenoot+ Wij hebben niet veel te zeggen van eenige andere schrijvers die als bronnen van Ruysbroeck's leven somtijds vermeld worden. Een dezer is Jan van Meerhout. In de Chronycke van Korssendonck door Joannes Latomus (Corsendonca etc., Antv., 1644, p. 85) geeft Joannes Hoybergius, zijn aanteekenaar, een letterlijk uittreksel uit Bogaerts Hoofdstuk over de Blommardine, zeggende dat hij het neemt uit onzen Meerhout (ex nostro Meerhout). Nu dit moet verstaan worden als: uit een boek uitgeschreven door onzen Meerhout, vermits deze nooit zelf iets daarover heeft opgesteld. Hij deed professie in Korsendonk omtrent 1420 en stierf aldaar in hoogen ouderdom in 1476. Dus heeft hij nooit Ruysbroeck gekend. |
|