Strofische gedichten
(1942)– HadewijchInhoud.Gebed tot de Liefde, om erbarming en genezing, met algeheele onderwerping aan al Haar welbehagen. | |
Algemeene beschouwingen.In één groote zielsstemming | |
[p. 283] | |
van hartstochtelijken drang naar de Liefde en te gelijk van algeheele berusting in Hare beschikkingen beweegt dit laatste der strophische liederen. In den uitersten Liefdenood wendt de ziel zich tot de Liefde. Zij smeekt Haar, dat Ze toch luistere naar den kreet van haar hart; dat Zij hare trouw beschouwe, dat Zij haar schenke wat Zij haar voorhield in hare jeugd en haar geneze; dat Zij toch geve wat haar opbeuren mag en eenige leniging brenge in haar bitteren nood; want alles valt zwaar, zoolang de ziel de Liefde zelf niet verkregen heeft. Maar daardoor heen, in dramatische spanning, belijdt de ziel hare onwankelbare volharding, haren vasten wil: om Haar alleen geheel haar leven te verheerlijken, om zich steeds aan al de slagen van Haar welbehagen te onderwerpen, om in bijval of schade, in vertroosting of rampzaligheid, in verzadiging of in honger, al naar het de Liefde believen mag, de Liefde in alles te voldoen en daarvan te sterven. | |
Bijzondere opmerkingen.Buiten allen tijd, als een eeuwigheidsgedicht. Welk een heilig ontzag voor den wil der Liefde, voor Hare almacht, Hare grootheid; welk een onwrikbaar vertrouwen in Hare waarachtigheid, er opruischt uit dezen smartkreet van een bloedende hart, dat, trots alles, vast berusten blijft in de eenige levensvreugde, die de Liefde is! Het statig, wijd-uitgolvende rythme van de sapphische strophe, met de zesmaal herhaalde volle rijmen en den mysterieuzen weergalm van de latijnsche uitdeiningen, drukt wel die diepe berusting uit, die van het begin af, met die hooge belijdenis der eenige vreugde in ware Liefde, aangrijpen moet. | |
Vorm.STROPHENBOUW:
a4 a4 a4 b2 / a4 a4 a4 b2
de b-verzen zijn telkens latijnsche woorden.
RIJMEN: 27/30 wordt het rijm suere tweemaal herhaald. Al zou men nu ook in dit gedicht op enkele vlekken kunnen wijzen, als op het veelvoudig gebruik van want, van anesien; aan den algemeenen indruk verandert dit niets: dit is poëzie van de zuiverste, de hoogste soort. Het is een machtige, dramatische zielsstemming, rijk, nobel, en vol uitgedrukt.
TAAL. - 13-16 = indien Gij toch mijn trouw beschouwdet! om het rijm moest anesaghe in den 3en persoon staan, waarom u oghe gebruikt werd in plaats van Ghi. 14 = want ik word er koen bij (= vertrouwend, rustig), van trouw te gewagen: het geeft mij hoop, vertrouwen, kalmte, van trouw te gewagen; | |
[p. 284] | |
want (ik was steeds trouw sedert) uw geur mij tot het hoogste heeft aangetrokken: odor veel gebruikt in mystieke taal: de maagden, de minnenden wandelen in den geur van der Liefde reukwerk: in odorem unguentorum tuorum. 17-19: Gij hebt nooit bedrogen; daar Gij mij in mijn jeugd voorhieldt het voorwerp waarnaar heel mijn verlangen gaat (hare zaligheid), wees mijn heil, want gij vermoogt het. 32 sacramentum: moet een appositie zijn bij u hoghe nature of bij den geheelen zin: maakt mij uw hooge natuur ten volle deelachtig, wat het Sacramentum, de groote geheimzinnigheid, is; waarin de vereeniging van ziel met de Liefde voltrokken wordt. Of: u hoghe natuere bedoeld als genitief na sacramentum: het geheim, de verborgen heiligheid van uw hoghe natuur. 36 Redemptori: kan moeilijk een zin geven. Het zou het mv. van redemptor = verlosser, moeten zijn en gaan met slaghe: uw slagen mogen mij in hooge mate gunst, erbarming, hulp, troost zijn, verlossend, reddend. Heeft Had. gemeend, dat het mv. van redemptor was redemptori? Dan heeft ze ook niet zoo bijzonder goed Latijn gekend als men soms meent. 45
I
En es in al die werelt wijt2
Dat mi gheven mach delijt,
Dan: verus amor.4
5
Ay minne, op trouwe (want ghi al sijt5
Miere zielen joye, miere herten vlijt),6
Ontfaermt der noet; siet ane den strijt;
Hort: cordis clamor!8
II
Ay, wat ic mijn wee roepe ende claghe,9
10
Die minne doe met mi hare behaghe;
Ic wille hare gheven alle mine daghe
Laus et honor.12
| |
[p. 285] | |
Ay, minne, ocht trouwe u oghe ansaghe!13
Want mi maect coene dat ic[t]s ghewaghe;*
15
Want mi ierst op uwe hoghe staghe
Uwe traxit odor.
III
Ay, minne, ja ghi die nie en loghet:
Daer ic na quele, (want ghijt vermoghet),19
20
Sijt medicina.
Ay ja, minne, ghi die als zijt voghet,21
Gheeft mi om minne dies mi meest hoghet;22
Want ghi sijt moeder alre doghet,
Vrouwe ende regina.24
IV
25
Ay, weerde minne, fine puere,
Wan siedi ane wie ic gheduere,26
Ende sijt in minen betteren suere
Condimentum!28
Ay, ic dole te swaer in davontuere.
30
Mi sijn alle andere saken suere;
Volghevet mi, minne, u hoghe natuere
Sacramentum.
| |
[p. 286] | |
|