Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |
Zesde hoofdstuk
| |
[pagina 121]
| |
kunstvaardigheid blijkt. Wij hebben er meermalen op gewezen, dat er in deze verzameling echte brieven of briefjes zijn, naast meer didactische en verhandelende stukken. Het onderscheid is moeilijk te maken, daar de indeeling der brieven niet oorspronkelijk schijnt te zijn: sommige schijnen slechts stukken van brieven te zijn, andere voortzettingen, andere samenvoegingen van misschien twee of meer brieven of van uittreksels uit verscheidene. Zelfs de kortheid is er geen bewijs voor, dat wij met een eigenlijken brief hebben te doen. Laten wij daarom spreken van plaatsen, eerder dan van brieven. Welnu, die plaatsen die meer als een eenvoudige mededeeling, een brief, aandoen, vertoonen doorgaans een losseren, ongedwongener stijl dan de andere. Wij hadden gelegenheid hierop te wijzen in 't bijzonder bij den XIen Brief. Wat wij daar bij aanmerkten kan voor alle dergelijke plaatsen in meerdere of mindere mate gelden. En toch, bij al het laisser-aller van een voorname jonkvrouw, verliest zij nooit het contact met de kunst. Het is de psychologische stijl van de vertrouwelijke mededeeling: met den nadruk op sommige woorden en uitdrukkingen, met vaak eenig anacoluthon in den zinsbouw, met de concatenatio tusschen de zinnen die om enkele begrippen slingeren, met de losheid en den aandrang van het hartelijk gesprek. Doch het is vooral in de meer betoogende, verhandelende of bespiegelende deelen, dat zich de groote hoedanigheden van Hadewijch's stijl het best laten genieten. Steeds blijft het een echt psychologische dynamische stijl. Zij houdt van woorden van beweging, van groei, van leven, met dan soms de infinitieven zelfstandig gebruikt, met de gevoel- of verbeelding verruimende abstracta of verbindingen met van. Zij houdt van rijke, voorname, volle woorden, uit de taal toch van het leven. Zij heeft het rhythme en de musicaliteit van den hartstocht. Zij brengt dezelfde klanken op de treffende plaatsen terug en laat ze door elkander open neergaan in denzelfden zin. Vandaar ook haar muzikaal spel met gelijke woorden of zinverwante uitdrukkingen, die als toppen omhoogrijzen in dit machtige orgelspel. Zij kent de meeste klassieke stijlfiguren: de isocola, die bij gelijkheid van gevoel of gedachte ongeveer gelijke zinsdeelen scheppen; de omoioteleuta, die bij de zinsdeelen of zinnen gelijke klanken, assonances, aan het einde oproept; chiasmen, die de bepalingen in omgekeerde orde brengen, om de beweging te versterken. Zij kan haar zinnen opbouwen tot groote, weidsche, zwierige, toch psychologische meer dan logische perioden, wat in ons Middelnederlandsch een groote zeldzaamheid is; want dit is niet hetzelfde als een lange zin. En bij alle volheid van de uitdrukking, heeft zij toch de | |
[pagina 122]
| |
klassieke beheersching, die haar alle nuttelooze adjectieven, alle overbodige synoniemen vermijden doet: een vergelijking van haar tekst met sommige afschriften is in dit opzicht uiterst leerzaamGa naar voetnoot2). Zij heeft ook de noodzakelijke beeldspraak; zij ziet in beelden en het is alsof de eenvoudigste woorden van onze taal bij haar nog al hun primitieve, zinlijke, beeldende kracht hebben bewaard. Maar dat alles geschiedt in voortdurende afwisseling en verscheidenheid, als de noodzakelijke beweging van een in diep levensgevoel gespannen ziel. Men denke dus niet aan plots opduikende plaatsen van wat men gewoonlijk verstaat door gerhythmeerd, of zelfs berijmd prozaGa naar voetnoot3). Men denke vooral niet aan opzettelijkheid of procédé. Men doet zelfs verkeerd te veel naar verzen of rijmen te zoeken en er dan te ontdekken waar een natuurlijke lezing die niet biedt. Het is alles bij Hadewijch, zou men meenen, natuur geworden. En zoo kan het wel gebeuren, dat nu en dan het rhythme sterker wordt en machtiger uitkomt, dat assonances, zelfs rijmen zich duidelijker opdringen, maar ook dat zoeke men niet bij plaatsen, doch in de psychologische deining, de spanning en ontspanning van het hart. Zoo kan dit proza soms rustig zijn als in de eenvoudige verklaring; zich uitzetten of opstijgen in een machtige periode; kort en forsch zijn als in een opsomming bij de volheid der visie; sterk, breed, weidsch; dan weer kalmer, zwakker, haast onnaspeurbaar gerhythmeerd, in de beweging van den vollen levensvloed. Ook verschilt deze stijl niet wezenlijk van dien der andere meer gemeenzame, mededeelende stukken, en is hij slechts wat anders genuanceerd volgens den inhoud. Het is steeds gerhythmeerde, beeldende stijl, sterk gevoelig, lyrisch en hartstochtelijk. Het hoogst natuurlijke voorname proza van een machtige dichteres. Wij hebben reeds bij een andere gelegenheid aangetoond, hoe uit Hadewijch ontleende passages, bij voorbeeld in de Limburgsche Sermoenen, zich dadelijk als erratische blokken laten erkennen. En ik meen niet, dat iemand zoo ongevoelig voor stijl kan zijn, om dit niet te onderscheiden. Wat de eigenlijke compositie, den bouw, dezer brieven betreft, men bedenke steeds, dat de brief zelf een vorm is, die de behandeling van verschillende onderwerpen toelaat, waardoor hij wel eens den indruk kan wekken van een rommeligen inhoud. Ook | |
[pagina 123]
| |
doen wij hier verkeerd bij de indeeling der brieven volgens de handschriften te blijven. Wij moeten de betoogen, de verhandelingen op zich zelf nemen. En die maken meestal een wel afgerond geheel uit. Gewoonlijk begint dit dan met een eenvoudige uiteenzetting van het onderwerp. Aldus de aanhef van den Xen Br.: Die God mint hij mint sine werke. Sine werke sijn edele doghede. Daer omme die God mint hi mint doghede. Maar ook deze aanhef is niet wezenlijk verschillend van dien van vele andere: Nu merket alle die dinghen daer ghi in ghedoelt hebbet met eenwille, met droefheiden sonder noet (Br. 2). Tweerhande onderstaen es van menschen datse die menschen onderstaen (2, 122). Ic bidde u dies dat ghi merket alle de pointe daer ghi in hebt ghedoelt ende betert u in dien met al uwer cracht (Br. 4). Men vergelijke verder b.v. Br. 6, 227; br. 8: Altemet dat Minne wast tusschen hen tween, soe wastere een vreese in; ende dese vreese es tweerande. Br. 12; br. 12, 151: br. 15; br. 17 met de verzen; br. 20. In br. 22 komt het thema na enkele voorbereidende opmerkingen in r. 20; br. 28. Zoo geven ook sommige brieven bij het begin wel het algemeene thema aan, dat echter in verschillende onderdeelen kan gesplitst worden; zooals b.v. in Br. 30, welke onderdeelen dan weer op gelijke wijze kunnen worden ingeleid. Meestal herinnert het slot op eene of andere wijze aan het begin, en rondt aldus de uiteenzetting af. De uiteenzetting zelf echter is niet altijd geleidelijk, maar wordt wel eens onderbroken, door de meedenkende, meevoelende ziel. Zoo behoudt het betoog ook meestal den gang van het levende gesprek. Ik acht het overbodig het hier betoogde door voorbeelden nog toe te lichten, daar ik dit vroeger, ook bij afzonderlijke brieven en in deze inleiding, reeds voldoende heb gedaan (Zie b.v. 3e hoofdst.). Toch wil ik er ten slotte nog eens op wijzen, hoe dit kunstproza feitelijk in onze Middelnederlandsche literatuur zoo goed als alleen staat. Het proza zelfs van Ruusbroec, hoe mooi en verheven ook, heeft andere hoedanigheden en munt niet altijd uit door bijzondere kunst. Ik ken, na dat van Beatrijs van Nazareth nog proza, dat om zijn zuiverheid, zijn levendige voornaamheid, zijn gaafheid en schoonheid, zij het ook in andere opzichten zeer verschillend, op één voet met dat van Hadewijch mag geplaatst, het proza nl. van het Leven van Jesus uit de XIIIe eeuw. Merkwaardiger wijze vinden wij dat proza in de kringen van de mystieke beweging in Brabant. Daar ook treffen wij onze beste poëzie aan, die kunst is: de Gedichten van Hadewijch en het Leven van Lutgart, van Willem van Affligem. Wij hebben hier reeds met een | |
[pagina 124]
| |
soort van humanistische kunst te doen, zooals er verder te onzent in de Middeleeuwen geen meer zal geschreven worden. Dat getuigt ook voor de hoogheid van leven, dat er in die kringen heerschte en doet ons betreuren, dat de invloed er van binnen een beperkten kring is besloten gebleven. Zij had de kunst van ons woord tot de hoogste toppen kunnen opvoeren. |
|