Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 262]
| |
Inhoud en bestemming.Tot een jonge godgewijde (lieve kint r. 1) Had. leert haar dat men de Liefde moet dienen niet door vele en menigvuldige uitwendige werken, als vasten en waken, maar voornamelijk door de inwendige gezindheid van volmaakt betrouwen op God. Dat is het beste gebed; daarmee wordt God meest vereerd; daardoor komt men spoedigst tot volmaaktheid. Zij houdt deze leer voor als een leer die de Heer zelf iemand, haar zelf, zou hebben geopenbaard. Blijkbaar stond deze godgewijde nog bij het begin van baar leven voor de Liefde: zij moest Had.'s tekene nog leeren: zoodat zij een andere is dan die aan wie gewoonlijk de brieven zijn geadresseerd, ofwel komt deze brief niet op zijn plaats. Het Haagsche fragment, merkwaardiger wijze, begint er mee. Toch schijnt die godgewijde wel iemand geweest te zijn die eenigen invloed bij anderen had. | |
Leerstukken.1. De leer van dezen brief beteekent niet dat de uitwendige werken nutteloos zijn; maar wel dat de inwendige gezindheid het voornaamste is: wij eeren God meest door vertrouwen in Hem. Dat Had. die uitwendige werken niet misprees, in 't bijzonder niet het vasten en waken, blijkt uit hare geheele leer, die ook in het opzicht van uitwendige gestrengheid zeer ernstig blijft. Trouwens, wat hier geleerd wordt is de leer van alle groote mystieken en geestelij ke schrijvers. 2. De leer over het leven en sterven in Christus berust op die van het Mystieke Lichaam. | |
Invloed.Het Haagsche fragment heeft het eerste deel van dezen brief overgenomen en begint er zelfs mee. Rechtstreeksche invloed is nog merkbaar bij den schrijver vanden XII Dogheden in Vander Penitencien. | |
1 Ay lieue kint, dat beste leuen dat es/, Dat es:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1-20 2 daer na te stane gode met Minnen ghenoech 3 te doene ende hem te ghetrouwene bouen al. Want | |
[pagina 263]
| |
Ga naar margenoot†
4 met toeuerlate comtmen hem alre naest; want hi 5 seide selue tote enen mensche, Dat gherechteGa naar margenoot* 6 ghebet el niet en ware dan hoghe toeuerlaet te 7 hem seluen, met volcomenre trouwen hem te 8 betrouwene met al dat hi es/. Want hi seghet selue: 9Ga naar margenoot* Die liede die mi niet en kinnen Ende mine goet- 10 heit, wie ic ben/, die dienen mi met vastene ende 11 met wakene, ende met menegherhande arbeide/. 12 Ende met dien arbeide verlaten si hen op mi. Mer 13Ga naar margenoot* mi en mach niet soe na bedwinghen alse volcomen 14 toeuerlaet van hogher trouwen. Die hongher dijnre 15 zielen, seghet hi, doet mi di al ghereiden, dat ic 16 dine sal sijn dat ich ben/. Omme dinen hongher 17 van mi ghenoech te sine, Daermet volwasti, ende 18 sijt mi alse ic: Dine doet ende de mine selen een 19 sijn. Daer omme selen wi me<t> enen leuene leuen, 20 ende een Minne sal onser beider hongher saden. 21 Daer omme vertelle ic v dese bliscappe, DieGa naar voetnoot21-34 22 onse here seide, omme dat ghi te bat gheloeuen 23Ga naar margenoot* selt ende ghedincken ende weten, dat toeuerlaet 24 ende trouwe die naeste volcomenheit es, daer men 25 gode volcomenlext ende best met voldoen mach. 26 Hier bi manic v ter alre volcomenster vriheit 27 der Minnen, omme dat mi hier voermaels van v 28 droemde/, Dat ghi mine tekene sout leren; soe | |
[pagina 264]
| |
29 vermanicker v/. Want dese houdi mi liefst bouen 30 alle saken. Haest v ter doghet in gherechter 31 Minnen: Ende siet dat god gheeert si van v / ende 32 van allen dien daer ghijt af vorderen moghet met 33 crachte, met coste, met rade ende met allen dien 34 dat ghi gheleisten moghet sonder sparen. |
|