Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 205]
| |
Bestemming en inhoud.Alles in den tweeden persoon meervoud. De Godgewijde(n), aan wie de brief gericht is, woont in een gezelschap, waar men haar van Hadewijch en de haren wil afbrengen. Zij moet(en) gewaarschuwd worden zich niet met hun zonderlinge praktijken in te laten; wel nederig te zijn, maar zonder waerheit en gherechticheit te kort te komen; ook zullen ze zich niet te zeer in uitwendige bezigheid verliezen, maar in alles handelen volgens de Liefde. In 't begin worden zij vermaand voor de Liefde te leven zuiver om Haar zelve; en met niets minder tevreden te zijn, dan met het zeker bezit der Liefde. | |
Leerstukken.1. - Van 't begin af wordt de nadruk gelegd op het leven in waerheit om zuivere Minne, tegen den bedrieglijken schijn van het Minneleven, waarvoor de geadresseerde op haar hoede moet zijn. 2. - Met geen mindere gaven van God tevreden te zijn, alleen met het eeuwig bezit van de Liefde. 3. - Ootmoedigheid, zonder dwaasheid. | |
Beschouwingen.De brief is van eenig belang voor de kennis van Hadewijch's leven: wij vernemen hier van verdeeldheid onder godgewijden en van tegenstand tegen Had.; van pogingen om de door haar geleide godgewijden van haar af te brengen. Waaruit die tegenstand voortsproot wordt niet gezegd. Wat die sunderlingheiden waren, die Had. in dit gezelschap laakt, weten wij ook niet. Te vermoeden is wel dat de ijver voor de Liefde er verflauwd was. Of werden er allerlei zonderlinge, uitwendige praktijken beoefend, die Had. niet kon goedkeuren: als dwaze oefeningen van nederigheid, veel uitwendige devoties?. | |
Invloed.Mande heeft den brief niet. | |
Ga naar margenoot† 1 God si v inder waerheit, Daer hi god ende MinneGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1 2 met een es/: Es hi v inde Minne, soe moetti 3 hem || met v seluen Minne leuen. Op dat toeuerlaetGa naar margenoot* | |
[pagina 206]
| |
Ga naar margenoot†
4 soe gheuet v ter waerheit die hi selue es. Alsoe 5 enich leuet der heylegher Minnen om pure Minne, 6 Niet om uwe ghenoechte siere Minnen te pleghene 7 in uwer oefeninghen Mer in die werken sijns te ple- 8Ga naar margenoot* ghene die Minnen ghenoeghen. Jn al dien dat v god 9 gheuet, hoe scone dat es, dien en gheuet v cussen 10 niet voer dien dach dat ghi wet dat ewelike 11 duren sal. Sijt vroet nu daer ghi sijt; ghi hebbes 12 wel te doene. Ende bouen alle dinc beuelic v 13 dat ghi v hoedet daer herde wiseleke van sunder- 14Ga naar margenoot* lingheiden diere daer herde vele es. Noch van 15 lieuen noch van leden en onderwindet v van hen 16 niet. Sijt oetmoedich al vren in al ende oec niet 17 soe oetmoedich dat ghi yet sot wert, Ende waer- 18 heit ende gherechticheit achter latet in al dien dat 19 ghise gheleysten moghet/: Want ic segghe v voer 20 waer: die lieghet in oetmoedicheiden hi wert daer 21 berespt. Si connen daer herde vele. Siet vore v 22Ga naar margenoot* seluen ende bestaet uwen tijt, Ende sijt ghetrouwe 23 ende wast met ons. Si souden v gherne van ons 24 trecken met hen/. Haren herten es wee om onse 25 sonderlinghe trouwe. Nu en sijt niewerint met te 26 onledich; doet alle dinc op der Minnen sach, 27 Ende leuet in enighen vlite met ons, ende laet ons 28 inder soeter Minnen leuen. leuet gode ende hi v 29 ende ghi ons/. |
|