Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 92]
| |
Bestemming en inhoud.Aan een jonge godgewijde: lieve kint (r. 1, 4) steeds di (r. 1, 2, 3). Een wensch aan de godgewijde, dat zij God waardig moge dienen, voert Had. tot de ontleding van een stemming, waarin zij dikwijls verkeerd heeft: nooit zou zij hebben kunnen dulden, dat iemand God evenzeer beminde als zij, hoewel zij dan toch weer wel geloofde dat anderen Hem meer beminden. Daarop volgen dan eenige bijzonderheden uit haar vroegsten liefdedienst: hoe zij tot die stemming gebracht werd en hoe het haar daarbij te moede was. | |
Algemeene leerstukken.Deze brief bevat eenige autobiographische bijzonderheden, die voor de kennis van Had.'s persoon van belang zijn. Van haar tiende jaar af had zij zich aan den dienst der Liefde gewijd, waarbij zij in de eerste twee jaren buitengewone vertroostingen en genaden ontving. Daardoor kwam zij tot het vertrouwen, dat niemand God ooit bemind had als zij. Doch Rede liet haar begrijpen, dat dit niet zoo was. Echter kon ze 't moeilijk gevoelen noch gelooven. Zoodat het haar nu was, dat zij niet geloofde dat Hij meest van haar bemind was, en ook niet geloofde dat eenig mensch Hem meer beminde. Dit is een ervaring van vele heiligen, waarin niet de minste hoogmoed ligt. Zij weet wel dat zij de Liefde niet waardig gediend heeft, maar zoo zeer doet de Liefde hare kracht gevoelen, dat ze dan weer moeilijk gelooven en dulden kan, dat iemand Haar meer zou beminnen dan zij: dat is de hartstochtelijke drang van alle Liefde. Merk wel op: het gaat hier over God meer te beminnen; niet over meer door God bemind te worden; het is heilige wedijver in de liefde. 2. - De leer over Rede komt ook goed uit in dezen brief: zij moet de ziel verlichten, haar de ware en volle verplichtingen der Liefde voorhouden; haar over haar waren toestand onderrichten en op de hoogere liefdegenietingen waardig voorbereiden. | |
Algemeene beoordeeling.De stijl van dit briefje, met de herhaling van dezelfde woorden en uitdrukkingen op korten afstand, met de concatenatio; met de vele anacolutha, is de psychologische van de aan een stuk geschreven, ongedwongen, vertrouwelijke mededeeling. | |
[pagina 93]
| |
Enge verwantschap vertoont deze brief bepaaldelijk met de Visioenen. Ook om den nadruk van sommige woorden: het herhaalde na; de uren; de hertelijkheid of hartstochtelijkheid van den toon; de losse zinsbouw. Toch is het wel de taal en de stijl van Had.; alleen gewijzigd door den aard van het onderwerp dat ze hier behandelt. Deze brief verbindt onze schrijfster nog met die der Visioenen, door het feit dat ook deze laatste vroeg begenadigd werd: oec kindic dat hi mi van kinde allene hadde ghetrect (11, 86). Ook zij gaat per twee jaar: In dat te pleghene haddic twee iaer gheweest (2, 21) vgl. r. 12. Ook de schrijfster van den eersten brief (r. 56) had in 't begin van haar liefdedienst vele buitengewone genadegaven ontvangen. Was de hier behandelde brief misschien bestemd voor een jonge godgewijde, die bij 't begin van haar liefdedienst ook groote genaden deelachtig was geworden, om haar er aan te herinneren, dat dit niet altijd zou duren, dat zij zich veeleer op echte deugden zou toeleggen, zooals in br. 10 geleerd werd? | |
Ga naar margenoot† 1 Ay, lieue kint, god gheue di dat mijn herteGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1-9 2 aen di begheert; dat ware dat god ghemint 3 ware van di werdelike. Nochtan en hadde ic dat, 4 lieue kint, noit moghen kiesen, dat dat yeman vore 5 mi ghedaen hadde alsoe na alse ic. Jc gheloue 6 nochtan datter vele waren diene Alsoe na ende 7 alsoe sere minden, al en mochtic niet wel ghedo- 8 ghen Datten yeman kinne <n> ochte Minnen soude 9 alsoe herteleke alsic hebbe ghedaen. 10Ga naar margenoot* Seder dat ic x. iaer out was, soe hebbic alsoe naGa naar voetnoot10-27 11 van herteleker minnen bedwonghen gheweest, Dat 12 ic binnen den iersten twee iaren dat ics began | |
[pagina 94]
| |
Ga naar margenoot†
13 hadde doot gheweset, en hadde mi god niet son- 14 derlinghe[n] cracht ghegheuen dan den ghemeynen 15Ga naar margenoot* lieden, Ende mine nature weder ghemaect met 16 sinen wesene; Ende dat hi mi saen gaf redene 17 Die een deel verlicht was met menighen sconen 18 orconden; Ende dat ic van hem ghehadt hebbe 19 meneghe scone ghichte in gheuoelne ende in toe- 20 nenne van hem seluen. Ende bi al dien tekenen 21 die ic vant tusschen hem ende mi in na pleghene 22 van Minnen, Alsoe alse vriende pleghen deen 23 den anderen luttel te helene ende vele te toenne, 24 datmen alre meest heuet in na gheuoelne elc 25 anders, Ende in doer smakene, Ende in doer etene, 26 Ende in doer drinckene, Ende in verswelghene elc 27 anderen.Ga naar voetnoot27-47 28 Bi desen tekene die god mijn lief soe menech- 29 fuldich dede || te mi inden beghinne van minenGa naar margenoot* 30 leuene, Soe gaf hi mi toeuerlaet te hem, alsoe dat 31 mi dicst van dien tide alsoe te moede gheweest 32 heuet, datten nieman soe herteleke ghemint en 33 heuet alse ic. Mer redene dede mi onder wilen 34 wel weten Dat ic[h] die naeste niet en was. Mer de | |
[pagina 95]
| |
Ga naar margenoot†
35 bant van nae gheuoelne van Minnen en liets mi 36 nye gheuoelen noch oec ghelouen. Aldus eester 37 mi met dat ics te naesten niet en gheloue dat hi 38Ga naar margenoot* van mi te naesten ghemint si; Ende ic en gheloefs 39 oec niet dat enich mensche leuet, daer god alsoe 40Ga naar margenoot* sere af ghemint es. Dus maect mi minne bi vren 41 Soe verlicht, Dat ic weet dats mi ghebrect daer ic 42 minen lieue niet ghenoech en ben na sine werdi- 43 cheit; Ende bi vren maect mi der minnen suete 44 nature Soe blent met hare te ghesmakene Ende te 45 gheuoelne, dat mi ghenoeghet Ende dat mi bi 46 vren soe rike es daer met te sine, dat ic hare in 47 mi seluen lie datse mi ghenoech es/. |
|