Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 71]
| |
Bestemming en inhoud.De toespraak lieve, (1), soete Minne (14) veronderstelt een jonge godgewijde. Het is niet meer dan een briefje; waarvan de grondgedachte is: men moet Minne met Minne zelf aandurven; tegenover haar geweld, zette men geweld. tegenover haar list, zette men list, enz. | |
Invloed.Mande heeft het weggelaten; 't heeft ook slechts, maar dan vooral, belang als krachtige opwekking, en als voorbeeld van homoeopathische zielzorg. | |
Ga naar margenoot† 1 Ay ic gruete v, lieue, metter minnen / die god es,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1-13 2 ende met dat ic ben ende dat god yet es. Ende 3 ic dancke v dat ghi sijt, Ende ic ontdancke v dat 4 ghi niet en sijt. Ay lieue, alle [n] saken || sal men metGa naar margenoot* 5 hem seluen soeken: Cracht met crachte, liste met 6 liste, Rike met rike, Minne met Minnen, Al met 7 allen, Ende emmer gheliken met gheliken: dat 8 mach hem ghenoeghen ende anders niet. Minne 9 dat es die sake allene die ons mach ghenoech 10 doen ende el en ghene; die behoert ons allen vren 11 Met nuwen storme te bestane, Met alre cracht, | |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot†
12 Met alre list, Met allen riken, Met alre minnen, 13Ga naar margenoot* Met al met een, dat es lieues ghebruken/. 14 Ay soete minne, onser minne en verghet niet teGa naar voetnoot14-20 15 pleghene met nuwen werken, ende laetse werken, 16 al en moghen wiere niet ghebruken met ghenoech- 17Ga naar margenoot* ten. Si es haer seluen ghenoech, al ghebreecse 18 ons van buten. Minne loent altoes, al comt si 19 dicke spade. Die hare al dat sine gheuet, hi sal 20 haer al hebben, wien lief wien leet/ |
|