Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 35]
| |
Bestemming en inhoud.Alles staat in 't mv.; nergens een aanspraak. Was het misschien een geestelijke onderrichting voor een gezelschap? Daartegen pleit niet dat er een enkele maal een persoonlijke opmerking voorkomt: dies en behoefdi alsoe vele niet (58); wat ook in een onderrichting kan gezegd worden, om een punt beknopter te behandelen. Had. wijst op de noodzakelijkheid dat Rede ons goed voorlichte: zij toont de nadeelige gevolgen aan van een verdonkerde Rede op de andere zielsvermogens, memorie en wil; om daarna de voordeelen en gevolgen van een goed verlichte Rede in 't kort te vermelden. Dan behandelt zij achtereenvolgens enkele belangrijke punten in het geestelijk leven, waarin Rede in dwaling voeren kan. | |
Algemeene leerstukken.Een echt-diep psychologische brief! Hier is aan 't woord een vrouw, die in 't geestelijk leven ten volle ervaren is en de haar toevertrouwden met zekere hand leidt. Alles vol gezond verstand en zoo juist. Een meesterlijke verhandeling over de onderscheiding der geesten. En heel die verhandeling ademt den waren geest van het katholiek ascetisme, dat zoo rechtstreeks gekeerd is tegen alle Jansenisme, alle verkeerde godsdienstige gestrengheid of dweperij. Daarom niet minder ernstig, niet minder verheven; maar alles bezield met Liefde, met vertrouwen, met een gheest van goeden wille, met warme aanhankelijkheid aan God. | |
Bijzondere leerstukken.1. - Wij hebben hier vooreerst een brok van Had.'s leer over de ziel. Zij onderscheidt drie zielsvermogens: Rede, Memorie (het geestelijk, verstandelijk geheugen) Wille. Die verdeeling was trouwens klassiek in de middeleeuwen, men zag er een beeld in van de H. Drievuldigheid; Memorie, waardoor wij met den Vader vereenigd worden, Rede met den Zoon, Wille met den H. Geest. De eigenschappen en werkingen dier vermogens worden dan ook in verband gebracht met wat aan ieder dier Personen wordt toegeschreven: krachtige daad aan Memorie, waarheid aan Rede, ijver en vurigheid aan Wille. Ruusbroec zal dezelfde psychologie verder ontwikkelen. 2. - De brief is nog van belang voor de rol van Rede in 't geestelijk leven: rol van voorlichting en leiding. | |
[pagina 36]
| |
Invloed en algemeene beoordeeling.Mande heeft den brief niet. Paste hij niet in de geleidelijke ontwikkeling van zijn onderwerp? Heeft hij hem niet te best begrepen? Bepaalde nawerking van dezen brief vond ik nergens; wat wel eenigszins bevreemdt, daar hij een der meest-psychologische is en van blijvend belang. De waarschuwing tegen het beoefenen der caritate uit onste, die Had. trouwens meermalen herhaalt, komt ook dikwijls bij Ruusbroec voor; zoo reeds in zijn eerste werk: Die eest die in doechden snevet
Die caritate met onsten pleghet,
Niet na bekenliker noetorfticheit.
(Vanden Rike der Ghelieven, IV, blz. 36, 4-6) waar Surius heeft: Charitatem non pro comperta necessitate, sed pro favore impendere. Het zou mij niet verwonderen, zoo hierin een Latijnsch tractaatje werd vertaald of nagevolgd. Maar het is mij niet gelukt dit te ontdekken. | |
Enkele opmerkingen bij minder duidelijke plaatsen.39-48. Redene: dat is de menschelijke Rede, het verstand, dat over sommige zaken redeneert, maar verkeerd, en daardoor de ziel in dwaling brengt. Zoo kan de Rede de ziel voorhouden, dat God te groot is en niet voor haar; zoodat zij God niet aandurft. Het ontzag voor Gods grootheid mag de ziel nooit beletten naar het hoogste te streven en Gods groetheit ane te vaen: een echt anti-Jansenistische, katholieke leer. 49-56. Hier laakt H. de gezindheid van hen, die door het besef van hun zondigheid den dienst der Liefde niet aandurven. Wisten zij maar, dat God hun zonden vergeven heeft, dan zouden zij eens oprecht minnen, beweren zij. H. wil dat wij dadelijk zouden beginnen, zonder ons aan zulk een ijdele verwachting over te laten, waarvan wij toch nooit volle zekerheid zullen hebben, dan misschien juist zoo wij wat ijveriger waren. 60 vlg. Verder waarschuwt H. tegen zinnelijkheid in de naastenliefde; tegen een al te stipte en te bepaalde levens-regel; tegen eigenzoekelijkheid in droefheid; tegen minder zuiver bovennatuurlijken toeleg op devotie of op geestelijke zoetheid; tegen slaafsche vrees voor straf; tegen verdeeldheid in allerlei wat men doet of vermijdt: tegen nuttelooze | |
[pagina 37]
| |
dingen die men zich aantrekt; tegen gemakzucht; tegen het zich opgeven aan hoogere zaken waartoe wij niet voorbereid zijn of aan aardsche bezigheden, waartoe wij niet geroepen zijn, tegen tijdverlies in allerlei natuurlijke gevoelens; tegen volgzaamheid, in een woord, zonder zelfbeheersching, aan allerlei indrukken en neigingen.
| |
1 Jc hidde v dies dat ghi merket alle de pointeGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1-17 2 daer ghi in hebt ghedoelt ende betert v in 3 dien met al uwer cracht: want men doelt in 4 herde vele dinghen die men goet acht ende die 5 oec goet sijn. Nochtan doelt reden daer in/, als 6 mense niet in hare beste en versteet noch en 7 volghet: daer doelt redene. Alse dan redene ver- 8 donckert wort, soe wert die wille cranc Ende 9Ga naar margenoot* onmechtich, ende soe vernoyt hem aerbeits/: Want 10 hem redene niet en liechtet. Hier bi verliest die 11 memorie hare hoghe ghedachte Ende hare yoieleke 12 hoghe toeuerlaet Ende hare menich nauwe keren 13 dat hare toeuerlaet leert bi te verhoghene ellendich 14 beiden na hare lief/. Hier met wert verladen die 15Ga naar margenoot* edele ziele. Mer alst dus daer met es soe troestse 16 de hope vander goetheit gods. Mer men moet 17 dolen ende doghen eermen dus verledicht werdet. 18 Nu suldi merken op alle die dinghen die ic vGa naar voetnoot18-31 19 segghen sal, ende waerin dat redene doelt, ende 20 beteren v in dien met al uwen vlite. Ende en laet 21 v niet vernoyen soe dat ghi hier ane yet ghebrect/. | |
[pagina 38]
| |
Ga naar margenoot†
22 Want die oetmoedeghe ridder en sal niet sorghen 23 omme sine slaghe alse hi bescout de wonden van 24 sinen heileghen graue. Alst gode tijt dunct soe 25Ga naar margenoot* saelt saen ghebetert werden: ghedoghet ghesta- 26 dechleke. Soe sal god der redenen licht gheuen 27 ende ewecheit ende waerheit; Soe sal de wille 28 redene vercrighen, daer af sal hem nuwe || crachtGa naar margenoot* 29 bliuen. Dan sal memorie coene wesen alse god 30 met siere moghentheit alrehande anxt ende ver- 31 uaertheit af sal doen. 32 Corteleke gheseghet redene doelt Jn vresenGa naar voetnoot32-38 33 Jn hopen Jn caritate Jn ordene te houdene Jn 34 tranen Jn begherten van deuocien Jn oefeninghe 35 van sueticheden Jn veruaertheiden van dreigeden 36 gods Jn onderscedecheiden van wesene Jn nemene 37 Jn gheuene Jn menigherande dinc die men goet 38 waent doelt redene. 39Ga naar margenoot* Redene kint wel datmen gode vresen moet endeGa naar voetnoot39-48 40Ga naar margenoot* dat god groet es ende de minsche cleyne. Alse dan 41 redene vreset die groetheit gods bi hare cleyn- 42 heit Ende laet hare ontbliuen die groetheit gods 43 ane te uane, Ende te twifelne beghint dat si dat 44 liefste kint gods niet en wert, Ende dat hare dunct 45 dat hare soe groet wesen niet en besteet/: Hier bi | |
[pagina 39]
| |
Ga naar margenoot†
46 laten vele liede dat si gheen groet wesen ane en 47 vaen. Hier in doelt redene ende in vele saken 48 meer/. 49 Jn hope dolen vele liede die hopen dat hen godGa naar voetnoot49-59 50 alle hare sonden vergheuen heuet/; Ende warense 51 hen ghewareleke te vollen vergheuen, si minden 52 gode ende wrachten werken van minnen; Ende si 53 verlaten hen met hope op saken die hen nemmer- 54 meer en werden: Want si sijn te traghe ende laten 55 haer scout achter die si schuldech sijn gode ende 56Ga naar margenoot* der minnen, die men schuldich es pine toter doot. 57 Jn hopen doelt redene, Jn vele saken dient alsoe 58 steet: dies en behoefdi alsoe vele niet alse der 59 ander pointen. 60 Jn caritaten doelt men in onbescedenen diensteGa naar voetnoot60-68 61 van gheuene bi onsten sonder noet || van dienenGa naar margenoot* 62 sonder noet/; Ende dat een minsche hem seluen 63 quetset sonder noet. Vele doet affectie datmen 64Ga naar margenoot* caritate noemt. Met ordenen te houdene becom- 65 mert men met vele dinghen diermen quite mocht 66 sijn; ende dat doet reden dolen. Een gheest van 67 goeden wille werct in binnen scoendere dan alle 68 ordenen gheuiseren mochten. 69 Jn tranen doelt men vele: al wiset wel redeneGa naar voetnoot69-72 70 datmen weent omme dat enen tsine ghebrect/, | |
[pagina 40]
| |
Ga naar margenoot†
71 Ja doch eest vele een wille; daer doelt men vter- 72Ga naar margenoot* maten vele in. 73 Jn begherten van deuocien dolen alle dieGa naar voetnoot73-76 74 minschen diere yet in sijn soekende/. Want men 75 sal gode soeken ende el niet; ende dat hi daer 76 bouen gheuet dat salmen gherne nemen. 77 Jn oefeninghen van soeticheiden doelt menGa naar voetnoot77-80 78 vele/; Want daer es herde vele affectien in, eest 79 te gode, eest ten minschen. 80 Dreygede van gode ochte menichfout tormentGa naar voetnoot80-83 81 dat te ontsiene doet redene dolen, alsmen die 82 meer ontsiet Ende daer omme dicwile meer doet 83 Ende laet dan omme minne. 84 vele onderscedicheiden van werken in doene inGa naar voetnoot84-85 85 latene benempt vele vriheiden van minnen. 86 Jn nemen dies men ontberen mach van butenGa naar voetnoot86-87 87 ende van binnen doelt redene. 88 In alrehande hebbinghen ende in ghemac sonderGa naar voetnoot88-89 89 noet ende in nauwen vrede van gode ende van 90 menschen doelt redene. | |
[pagina 41]
| |
Ga naar margenoot†
91Ga naar margenoot* Jn gheuene doeltmen vele dat een hem seluenGa naar voetnoot91-94 92 al op gheuen wilt voer sinen tijt, Ende te menighen 93 vreemden dinghen hem te gheuene daer hi niet 94 toe en es ghemeynt noch ghemint. 95 Jn rouwe, in pinen, Jn raste Jn belghen || JnGa naar margenoot*Ga naar voetnoot95-97 96 soenen, Jn lief in leet/: Te al desen goeden tijt 97 te gheuene daer in doelt redene. 98 Die menigherande ghehoersamheit doet redenGa naar voetnoot98-105 99 ouer sere dolen: daer in sijn alle dese andere 100 poenten besloten. Ghehoersam te sine der vresen 101 alse wille, Ende alle den anderen poenten onghe- 102 tempert alse wille. Ghehorsam te sine Jn vare 103 In hope In affectien ende in al dien datmen ghe- 104 horsam es datter volcomenre Minnen niet en be- 105 hoert: Daer doelt redene/. 106 Dat ic segghe dat redene doelt in al desenGa naar voetnoot106-110 107 poenten die de liede pleghen te verlichtene, Dat 108Ga naar margenoot* es omme dat dit die hoghe poenten sijn ende 109 redene elken van desen poenten bi natueren wiset 110 na sine werdicheit/. |
|