Brieven
(1947)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 32]
| |
Bestemming en inhoud.De geadresseerde heet: Suete Minne (5); verder niets bijzonders. Zij was misschien wat nalatig geworden in 't beoefenen der werken van barmhartigheid, of volgde daarin te zeer haar eigen genegenheid. Eerst wordt de algemeene leer vooropgezet: wij moeten hier als menschen Christus beleven in zijn Menschheid, dat is in zijn naastenliefde, om Hem eens deelachtig te worden in zijn Godheid. Dat is ware wijsheid, die diep in God voert, waarnaar zoo weinigen streven, omdat zij zich niet genoeg aan hun aardsche zeden, hun zinnelijkheid, kunnen onttrekken. Die werken van barmhartigheid zal men niet naar eigen willekeur verrichten, maar volgens de grootste behoefte der Minne. Zoo zal men God aan de zijde geraken, waar Hij zich meedeelen moet. | |
Algemeene leerstukken.1. Vooropgezet wordt de groote leer der Christusbeleving. 2. De brief is in 't bijzonder een algemeene opwekking tot beoefening der naastenliefde, zuiver om den nood der Minne in de behoeftigen. Zoo hebben onze mystieken van 't begin af de naastenliefde voorgehouden als een eerste verplichting der ware Liefde. | |
Invloed. - beoordeeling.Mande heeft den brief weggelaten. De naastenliefde viel misschien buiten zijn onderwerp; of was de brief te persoonlijk? Trouwens, een korte brief, al is hij van belang voor het juiste begrip onzer mystieken. Hoe kiesch ook Had. weer door haar eigen voorbeeld de vermaning weet te verzachten. En hoe verheven, hoe zuiver, een naastenliefde hier wordt aanbevolen!
| |
1 God si met v/. ic bidde v doer die gherechteGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1-10 2 doghet ende trouwe || die god selue es, DatGa naar margenoot* 3 ghi ghedinct al vren der heylegher doghet die hi 4 selue es Ende die hi was in seden doen hi minsche | |
[pagina 33]
| |
Ga naar margenoot†
5 leuede/. Ay, suete minne, nu leuen wi minschen. 6 Nu ghedinct diere edelre werken dier hi hen allen 7 soe ghereet was elken te siere behoeften; Ende 8 daer nae ghedinct der sueter naturen van minnen 9Ga naar margenoot* die hi nu es/, Ende die soe eyselijc es ane te 10 siene van wondere. 11 Ay wijsheit leidet herde diepe in gode. DaerGa naar voetnoot11-25 12 omme en es hier en ghene sekerheit van leuene 13 dan allene na die diepe wijsheit omme hem te 14 gherakene. Ay die altoes ongherenen es ende soe 15Ga naar margenoot* diepe te gherakene / dat moet hem ontfermen Dat 16 nu soe luttel yeman daer na doe<i>t ochte quelet 17 met ongheduerne ocht met crachten van berren- 18 den werken yet te gherakene wie hi wonder es 19 ende wies hi met minnen pleghet. Hemelsche 20 ghewoente soudemen hier een groet deel verstaen 21 ende pleghen die hem ghenoech ertscher seden 22 ontrocke bi minnen bande Ende die ghenoech 23 hadde hemelscher niede te gode Ende der broeder- 24 leker minnen ten minschen in allen saken daer 25 sijs noet hadden. 26 Der minnen meeste noet ende der minnen vorsteGa naar voetnoot26-40 27 onlede die oefene ic eerst; alsoe doet die broeder- 28 like minne die leuet in die caritate ihesu christi: | |
[pagina 34]
| |
Ga naar margenoot†
29 Si ondersteet die broederlike minne welc het si 30 in bliscapen ocht in rouwen, In crachte ochte in 31 goede, Jn dienste ochte in rade, Jn troeste ochte 32 in dreighene. Hier toe si dine cracht altoes ghe- 33Ga naar margenoot* reet om heme, alse god hier toe niet te segghene 34 en heuet. Hier met gheraectmenne ane de side 35 daer hi hem seluen niet gheweren en can/: Want 36 dat || es met sijns selues werke ende met sijnsGa naar margenoot* 37 vader wille die hem dat beual, ende hi voldeet; 38 Ende dat es dies heilichs gheests boetscap. Dan 39 gheuet minne hemelsche wondere te kinne ende 40 vele wondere. |
|