zinnige Nazi-poppenkast in volle gang is) en schiet er de man neer die hij voor zijn medeminnaar
houdt: een verlate, onbewuste wraak op een gehate en gevreesde ‘vader’-figuur, die het schuldeloze, on-schuldige beleven van liefde onmogelijk heeft gemaakt.
Vestdijk stelt in De toekomst der religie, dat het volwassen-worden in eerste instantie inhoudt: de noodzaak voor het kind om ‘de ouders van elkaar te scheiden’. Het moet de oorspronkelijke eenheid van vader en moeder, ‘met wie het in trouwhartige symbiose samenleeft’, bron van zijn veiligheids- en geluksgevoelens, leren zien als een verbintenis van afzonderlijke, veelal zelfs aan elkaar tegengestelde, of paradoxale elementen. Door in zijn bewustzijn de ouders van elkaar, en zichzelf van de ouders, los te maken, schept de jonge mens ruimte voor zijn eigen groei. Hij is een toeschouwer, een verspieder, geworden die een voor hem nog ondoorzichtige werkelijkheid observeert, in de hoop achter de waarheid, de zin der dingen, te komen en daardoor zelfstandig te worden. De kunst van leven machtig zijn, dat is: de werkelijkheid beheersen.
De meest primitieve vorm van dit verspieden is het voyeurzijn, het heimelijke - want verboden - gadeslaan van de tegelijkertijd gevreesde en begeerde verbintenis van de sleutelfiguren vader en moeder. De meest sublieme vorm van het verspieden, alleen te bereiken, nadat men alle initiatie-stadia doorlopen heeft en wijs geworden is, zou men het zienerschap kunnen noemen. De ziener immers aanschouwt ‘vader’ en ‘moeder’ in al hun denkbare verschijningsvormen, zonder op hen de lust en haat van de nog onvolwassene te projecteren; hij ziet hen zuiver in het perspectief van tijd en ruimte, en draagt hun ‘heilig huwelijk’ in zichzelf.
De door Johan Roodenhuis in Else Böhler, Duits dienstmeisje, aanschouwde vrijage van zijn moeder met de vriend, die daardoor haast automatisch ‘vader’-trekken krijgt, lijkt een symbool van de kwellende werkelijkheid van vóór de bewustwording, waarin