| |
| |
| |
[Over de vrouw als ‘wederhelft’]
Wie een onderzoek wil instellen naar de menselijke natuur, heeft meer dan genoeg aan één huishouden.
quintilianus
Beschouwingen over de vrouw waar de man niet uit weggedacht kan worden leiden als vanzelf tot het onderwerp dat in dit verband op het ogenblik het belangrijkste schijnt te zijn: het gezin. Het gezin is eigenlijk een vrij recente vorm van samenleven in de maatschappij. Vroeger was het gezin een kleinere eenheid binnen het grote verband van de clan, de familie. Ouders, kinderen en kleinkinderen, ongetrouwde en vaak ook getrouwde bloedverwanten woonden bij elkaar. De individuen waren als vanzelfsprekend ondergeschikt aan de belangen en tradities van de groep, die dan nog bovendien ingebed lag in een gemeenschap met patriarchale structuur.
| |
| |
Toen in de negentiende eeuw als gevolg van de industrialisatie het handwerk of beroep als bezigheid en broodwinning van hele families verdween, ging het samenleven van grotere groepen bloedverwanten snel verloren. Op het platteland, in het boerenbedrijf bleef het oude patroon nog het langst bestaan. Ook daar echter koos de zoon niet altijd meer hetzelfde werk als de vader; degenen die naar de industriegebieden trokken om daar arbeid te vinden, maakten zich los van het familieverband. Ook bij de adel en de hogere standen verdween in de negentiende eeuw geleidelijk de gewoonte van grote huishoudingen met inwonende familieleden en veel personeel, om plaats te maken voor het kleinere gezin, dat echter hier toch een besloten kring bleef, waar als vroeger de belangen afgestemd waren op stand, bezit, traditie, prestige. De nieuwe rijken namen deze houding over en toonden zich daarin plus royaliste que le roi. In het vormeloze grotestads-proletariaat en bij de landarbeiders was het gezin nieuwe stijl eigenlijk van meet af aan niet anders dan een ‘natuurlijk’ en noodgedwongen noodzakelijk onder één dak leven van man, vrouw en kinderen, totdat die laatsten op hun eigen benen konden staan en hun eigen monden en die van hun kroost konden vullen zoals hun ouders het voor hen gedaan hadden. Dit type gezin heeft niets te verliezen, het is dan ook ‘open’, dat wil zeggen, al wat de massa's beroert heeft invloed op het huiselijk leven van de kleine man, als men het samen eten en slapen in een naar onze huidige op- | |
| |
vattingen vaak onbewoonbare ruimte tenminste die naam mag geven.
Het besloten gezin van de negentiende eeuw is typisch ‘burgerlijk’. Het verliest gaandeweg als voorbeeld en maatstaf de strengere, maar tegelijk ook meer stijlvolle, aristocratische familie en verheft tot ideaal het fatsoen, de welstand, de gezelligheid, het idyllische sentimenteel gekleurde beeld van de huiselijke kring: de gezaghebbende alwetende vader, de lieve moeder, de brave kinderen, die in gezamenlijke volstrekte gehoorzaamheid aan God en gebod in de wereld willen ‘vooruitkomen’.
De vrouw die in opstand kwam, was het product van de maatschappij, waarin dit in wezen ‘valse’ gezinstype toonaangevend was. In dit burgerlijke besloten gezin ging de vrouw geleidelijk te gronde aan gevoelens van nutteloosheid en verveling, aan een ijzeren conventie die haar dwong binnenshuis te leven, aan de dodelijke eentonigheid van het huishouden (zelfs met behulp van ‘booien’), de visites en de fraaie handwerken en aan haar onmacht om in een overwegend op prestige van gewin en materiële welstand gericht bestaan te beschikken over eigen inkomsten en bezit. Haar worstelen om rechten viel samen met de in de sociale bewegingen opgenomen vrijheidsstrijd van de arbeidersvrouw, die mocht verdienen en ongechaperonneerd op straat lopen, maar die bezweek onder de driedubbele last van zwaar en langdurig werk, moederschap en vaak mensonwaardige maatschappelijke omstandigheden. Na meer
| |
| |
dan een halve eeuw van sociale maatregelen en verworvenheden op het gebied van ruimer denken, is de situatie in West-Europa nu over het algemeen de volgende: het gezinstype, zoals zich dat in de afgelopen honderdvijftig jaar ontwikkeld heeft is nog altijd, uiterlijk althans, de norm, maar het verandert van karakter onder de druk van de in steeds sneller tempo optredende veranderingen in de maatschappij. Het algemene levenspeil is gestegen, het beeld van de samenleving wordt niet meer bepaald door rijken en armen, hoog en laag, maar door de grote massa van hen die door allerlei voorzieningen in ieder geval gevrijwaard zijn voor volslagen bezitsloosheid. Er is eigenlijk geen familiebezit meer in de vroegere betekenis van dat woord, en er zijn ook vrijwel geen familietradities meer, noch waar het beroepskeuze, noch waar het de keuze van een huwelijkspartner of het handhaven van een bepaalde stijl van leven betreft. Het gezin is, maatschappelijk gesproken, veel meer ‘open’ dan het burgerlijke negentiende-eeuwse. Innerlijke veranderingen vragen meer tijd dan uiterlijke. Nog niet veranderd is nl. het traditionele ideaal van het ‘idyllische’ gezin met zijn sentimentele conventies van liefde, eerbied en gehoorzaamheid, die niet in de eerste plaats gebaseerd zijn op persoonlijke gevoelens maar op het feit dat dit nu eenmaal zo hoort. Men zou in dit verband kunnen spreken van het zgn. façade-gezin, het gezin waarin eigenlijk de alle geledingen van de maatschappij en alle levensgebieden doordringende normenloosheid en onze- | |
| |
kerheid (en dit hoeven niet per se negatieve begrippen te zijn) al duidelijk merkbaar zijn, waar vader, moeder en kinderen althans naar buiten toe, hun ‘rol’ nog spelen, ook al liggen de onderlinge verhoudingen in wezen heel anders dan in het traditionele normale gezin. Onze tijd is die van de afbraak van dit op overleefde waarden gebaseerde façade-gezin en van de geleidelijke
moeizame opbouw van een nieuw gezinstype, het persoonlijk vrijwillig samengaan van mensen die ook toevallig elkaars echtgenoten, ouders of kinderen zijn. Hier is sprake van de man-vrouw verhouding, die in de moderne litteratuur onder woorden gebracht wordt als een nobel en menswaardig, slechts bij ogenblikken te bereiken vervulling, die altijd opnieuw bevochten moet worden: ‘...die liefde... moet het steeds vliedende moment overwinnen, mag nooit medelijden of eenzijdige toewijding worden, niet te gronde gaan in lichamelijke begeerte, niet dood lopen in laag bij de gronds sleur-geluk. Kortom, wie liefheeft wil tegenover zich niets minder dan een vrij, absoluut, onaantastbaar ander menselijk bewustzijn.’ (Hélène Nahas in la femme dans la litterature existentielle). De schrijfster constateert, dat een dergelijk samengaan berust op diepste innerlijke vrijheid, en dat het behoud van die band regelrecht afhankelijk is van de manier waarop man en vrouw samen hun plaats in de wereld, hun verantwoordelijkheid jegens de gemeenschap, hun kinderen en vrienden, opvatten. Liefhebben is geen ‘retraite solitaire’, maar ‘se jeter à travers
| |
| |
l'amour vers des buts neufs, un foyer, un travail, un avenir commun’ (Simone de Beauvoir in pyrrhus et cineas). En deze zelfde schrijfster, die in haar indrukwekkende werkstuk le deuxieme sexe cirkelend om het oude probleem een ongelofelijke hoeveelheid materiaal overhoop haalt, geeft in haar toneelstuk les bouches inutiles, één van de hoofdfiguren, Catherine d'Avesnes, de eenvoudige heldere woorden in de mond waar datgene waar het op aankomt precies in wordt uitgedrukt: ‘Als een man en een vrouw vanuit eenzelfde innerlijke beweging streven naar eenzelfde toekomst, in het werk dat zij samen hebben opgebouwd, in de kinderen die zij het leven hebben geschonken, in die hele wereld van hen die zij samen gewild en gevormd hebben, zullen zij merken, dat zij op een waarlijk onverbrekelijke manier met elkaar verbonden zijn’.
Een dergelijk kameraadschapshuwelijk hoeft echter beslist geen neutraal karakter te dragen. De tegenstellingen en de wederzijdse aantrekkingskracht tussen man en vrouw zullen juist een wezenlijk en groeizaam element vormen. Een dergelijke ontwikkeling kan alleen maar lukken als man en vrouw persoonlijkheden zijn, met oordeel des onderscheids. Dit democratische gezin veronderstelt een basis van volwassenheid.
Wij bevinden ons in een overgangsstadium. Het nieuwe gezinstype heeft in de praktijk nog onophoudelijk te kampen met traditie, religieuze motieven, onwil van de man, minderwaardigheidsgevoel en onzekerheid van de vrouw,
| |
| |
of gebrek aan voldoende ‘cultuur’ bij beide echtgenoten. Het is al heel wat, als de opvoeding van de kinderen, door de keuze van een school bv. of zelfs alleen maar door het achterwege blijven van ouderwetse of uit onbegrip voortkomende remmende maatregelen, min of meer gericht is op een toekomst waarin dit nieuwe gezin mogelijk zal zijn. In de meeste kinderen en jonge mensen van nu zijn die nieuwe menselijke verhoudingen al potentieel aanwezig. Er is een duidelijke tendens te bespeuren wég van het romantische sentimentele liefdesideaal, wég ook van het verstandshuwelijk of de keuze van een partner op zuiver zakelijke basis, naar de menselijke warme genegenheid, naar het samen-doen.
Op de een of andere manier moeten de vrouwen in het zorgende moederstadium dat nu eenmaal bindend is, zich opgenomen voelen in het leven, ook in dat buiten haar huis. Geen isolement, geen vereenzaming, waardoor zij zich vervelen, zich nutteloos en minderwaardig voelen. Er moet erkenning ván en waardering vóór haar uiterst belangrijke en zware werk als moeder van kleine kinderen zijn. De opvoeding van meisjes zou in het algemeen gericht moeten zijn op inzicht in deze situatie en op de mogelijkheid, ja de noodzaak, om de eigen persoonlijkheid te blijven voeden en ontwikkelen, zodat zij als de dagen van haar moederschap in engere zin voorbij zijn, zich op andere wijze volwaardig mens zullen kunnen voelen. Alle kinderen, zowel meisjes als jongens, zouden thuis en op school
| |
| |
van jongsaf vertrouwd gemaakt kunnen worden met allerlei aspecten van ‘huishoudelijke’, dwz. op verzorging van de mens gerichte arbeid, en van culturele vorming en vrijetijdsbesteding, evengoed als zij nu van jongs af aan een technische of intellectuele scholing moeten ondergaan. In de praktijk van sommige onderwijssystemen blijkt het zeer goed mogelijk te zijn ook bij jongens waardering en belangstelling te kweken voor wat tot nog toe ten onrechte als typische ‘meisjesbezigheden’ golden. Huis en school ook kunnen de nadruk wegnemen die nog altijd ligt op het zuiver materiële aspect van het geslaagd-zijn in de maatschappij, en op de technische prestatie als-zodanig. Er is al een duidelijke verschuiving merkbaar van waardering voor carrière-maken, geld verdienen, prestige winnen, naar het opbouwen van harmonische menselijke relaties. Mannen en vrouwen kunnen heel goed samen wérken in de maatschappij, wanneer zij óók samen voor huis en gezin zorgen.
Ik geloof dat dit het soort van gezinsleven is dat onze kinderen en kleinkinderen normaal zullen vinden. Ik geloof bovendien, dat in een dergelijke verhouding tot haar man de vrouw zal opbloeien en uitgroeien tot een volledig mens, op een oneindig veel intensievere en soepeler wijze dan door emancipatie-wetten, politieke actie en economische noodzaak zonder meer.
‘Men have been weakened, and women are starving for the want of their strength’ zegt de psycholoog Tashman in zijn today's neurotic family. Die ‘strength’ is niet
| |
| |
een kwestie van lichamelijke kracht of maatschappelijk gezag, om van de grote mond en de harde vuist maar te zwijgen. De ‘sterke man’ is de metgezel, de vriend, de minnaar, die rechtvaardig, trouw en integer is, aan wie de vrouw zich geven kan, dóór wie en mét wie zij het leven als een totaliteit kan ondergaan. Dan is er sprake van het huwelijk als een creatieve ruimte waarbinnen vele carrières mogelijk zijn, buiten en boven het burgerlijke en conventionele.
De psycholoog P. Fletcher en de chirurg-philosoof K. Walker schrijven in hun boek sex and society: ‘...hoe meer onze levens opgenomen raken in georganiseerd handelen en collectieve belangen, des te egocentrischer, méér bezeten door concurrentie-zucht, des te banger voor elkaar zullen wij vermoedelijk worden. En aangezien al dergelijke houdingen vernietigend werken op wederzijds vertrouwen, vriendschap en positief contact, wordt het duidelijk dat er een opvallende paradox verscholen ligt in het denkbeeld, dat wij de mensen milder en menselijker zouden kunnen maken door alsmaar grotere en betere organisaties in het leven te roepen. Toch gaat het sociale en politieke denken en handelen van onze dagen voornamelijk uit van deze stelling’. En even verder: ‘Wij kunnen niet buiten organisaties. Maar als wij niet op de een of andere manier middelen vinden om de kennis te verbreiden die iedere man en iedere vrouw de gelegenheid zal geven om paal en perk te stellen aan het proces, waardoor de emotionele krachten, die door functionele verhoudingen worden op- | |
| |
gewekt, de grondslagen van persoonlijke integriteit en geestelijke gezondheid aanvreten, kunnen de beste bedoelingen ter wereld niet voorkomen dat onze beschaving tot barbarij vervalt. In wezen is dit natuurlijk één van de taken van de godsdienst; maar de tot instellingen geworden religies van onze tijd zijn zelf zo diep aangetast door de bacil van het functionalisme, dat ze die taak niet meer op zich durven (en kunnen) nemen. Wij moeten bereid zijn zelf deze opgave te aanvaarden. Wij verkeren in de situatie dat we alléén kunnen beginnen onszelf te genezen door het karwei aan te pakken elkaar te gaan genezen’.
Met andere woorden: de enige weg tot redding ligt in het vlak van de menselijke persoonlijkheid en de menselijke onderlinge verhoudingen. De auteurs merken elders terecht op, dat in het gezin, evenmin als in de school en de kerk, geen psychotherapeutische behandeling beoefend kan worden! Het gaat er alleen om, dat het individu dat lijdt onder onzekerheid, angst, minderwaardigheidsgevoelens enz. (en dat is de meest verbreide ziekte van onze tijd en onze cultuur) weet wat er aan de hand is en waarom. Een heldere analyse van onze situatie en van de omstandigheden die er toe geleid hebben, is voor iedereen bereikbaar. ‘Ieder mens, man of vrouw, jong of oud, mag geacht worden genoeg kritische verstandelijke vermogens te bezitten om te begrijpen waarom de maatstaven die gelden in organisaties, buiten die organisaties niet meer gelden, waarom de geestelijke instelling die bevorderlijk is voor het uitoefenen
| |
| |
van verantwoordelijke functies op het gebied van het algemeen belang, leidt tot ónverantwoordelijk optreden in het persoonlijke vlak, waarom ambities en verlangens die een belangrijke steun en stimulans vormen in zakelijke verhoudingen, een vernietigende uitwerking hebben op individuele verhoudingen, waarom het gevaarlijk is angst voor eenzaamheid en angst voor “zwakheid” te verwisselen.’
Weten wat er aan de hand is, en waarom: in verband hiermee een brandend actueel probleem, dat vooral de vrouw aangaat. De geboortebeperking is, gezien tegen de achtergrond van een zich catastrofaal vermenigvuldigende wereldbevolking, tegen de achtergrond van honger, ziekte en mensonwaardig leven van millioenen, niet alleen een aanvaardbare mogelijkheid, maar waarschijnlijk zelfs voorlopig de enige oplossing, hét redmiddel. Dat geldt ook in het persoonlijke vlak, overal waar door armoede, neurose, slechte onderlinge verhoudingen en lichamelijke zwakte een noodtoestand is ontstaan of dreigt te ontstaan. Maar het recht tot het al dan niet toepassen van geboortebeperking is iets, dat in laatste instantie moet liggen bij de individuele mens, en die kan van dat recht alleen een juist gebruik maken, gegeven een behoorlijk ontwikkelde intelligentie en zedelijk bewustzijn. Het grootste deel van de wereldbevolking bestaat echter uit mensen die nog niet in staat
| |
| |
zijn tot het vormen van een zelfstandig oordeel in deze materie, of wier denken en doen in sterke mate wordt beinvloed door bijgeloof of primitieve gewoonten en levensomstandigheden. Deze massa's kunnen geboortebeperking van hogerhand zonder meer opgelegd krijgen, met behulp van geperfectioneerde technieken op dit gebied, die aan de lopende band op hen worden toegepast, of geboortebeperking wordt hen (bv. door religieuze autoriteiten) eenvoudig categorisch verboden of onmogelijk gemaakt, zelfs dáár, waar de meest tragische conflicten en toestanden van een dergelijk verbod het gevolg zouden zijn. In beide gevallen worden mensen als onmondig behandeld, en bestaat er een groot gevaar dat zij zich ook nooit tot mondigheid zullen ontwikkelen of dat hun verzet zich chaotisch en gevaarlijk zal uiten. Men kan noch mag een mens sociaal verantwoordelijkheidsgevoel of besef van een goddelijke orde der dingen opdringen; wat wel kan en zelfs moet is, dat gelegenheid wordt geschapen tot bewust ervaren en verwerken, tot het verkrijgen van kennis en inzicht en misschien bovenal van een gevoel van levensvreugde en belangstelling voor mensen en dingen. Een mens gaat pas werkelijk denken, als aan zijn meest elementaire levensbehoeften is voldaan. Hij voelt zich pas mens, wanneer hij als een mens behandeld wordt. Hij geeft het beste van zichzelf en is tot de grootste offers en zelfbeheersing in staat, wanneer met genegenheid en respect een beroep wordt gedaan op zijn vrije menselijke persoonlijkheid. In een wereld
| |
| |
waarin de ontwikkeling tot rijpe menselijkheid met een ‘developed heart’, zoals de schrijver E.M. Forster dat zo treffend heeft genoemd, gelijke tred houdt met de technische en intellectuele ontwikkeling, hoeft geboortebeperking, onder bepaalde omstandigheden met wijs overleg toegepast, geen schade aan de ziel te betekenen, evenmin als de mogelijkheid tot kunstmatige bevruchting of euthanasie er ooit zal ontaarden in het fokken van mensen of in functionele moord.
Onwil om de vrouw anders te zien dan als een bruikbare, want gewillige en accurate kracht van wie geen initiatief verwacht of verlangd wordt, komt tot uiting in het feit dat vrouwenarbeid over het algemeen nog steeds lager gehonoreerd wordt dan werk door mannen. Zelfstandigheid van de werkende vrouw wordt eigenlijk alleen voor honderd percent aanvaard in een functie waar mannen in het algemeen toch niet voor voelen of ook naar hun eigen mening, niet voor deugen. Het duidelijkst blijkt het stilzwijgende verzet in het intellectuele en creatieve vlak, waar men het zo op het eerste gezicht vanwege het veronderstelde ontwikkelingspeil het minst zou verwachten. Er treedt dan een verschijnsel op, dat ik ‘serail’-vorming zou willen noemen, de neiging om bijvoorbeeld vrouwelijke juristen, economen, artsen, bij voorkeur in te schakelen op
| |
| |
gebieden die speciaal met vrouwen en kinderen te maken hebben, om vrouwelijke journalisten aan het werk te zetten aan vrouwen- en kinderrubrieken, schrijfsters in hoofdzaak in staat te achten tot damesromans en jeugdboeken, en de vrouwen in de beeldende kunst in de richting van decoratie, illustratie en kunstnijverheid te drijven. Uitvoerende kunstenaressen worden gemakkelijker geaccepteerd dan scheppende, waarschijnlijk ook door het erotische element in het optreden van een actrice, danseres of zangeres. Een vrouw die toch weet door te zetten en zich weet te handhaven op een gewoonlijk als specifiek mannelijk beschouwd terrein, of in dingen des geestes (vooral die zijn taboe), heet dan al gauw een mannelijk of zelfs sexe-loos type. Alles in of aan een dergelijke vrouw dat niet strikt overeenstemt met het geijkte vrouwelijke, wordt dan geduid als geldingsdrang, mannelijk protest, penisnijd, lesbische eigenwijsheid, compensatie van tekorten in haar vrouw-zijn. Dergelijke bezwaren schijnen in het moderne wetenschappelijke vlak, geloof ik, niet te gelden, men krijgt de indruk dat de vrouwelijke ‘scientist’ wel degelijk geaccepteerd is, vooral onder jongeren.
Het vrouw-zijn is geen probleem voor een vrouw die van jongs af eerst door haar vader en broer(s), dan door haar vrienden en haar echtgenoot, haar mannelijke collega's en alle mannen waar zij verder in haar leven mee te maken heeft, vanzelfsprekend als een volwaardig mens wordt beschouwd, en die genegenheid, belangstelling en medewer- | |
| |
king ondervindt. Viola Klein geeft in haar boek the feminine character een treffende omschrijving van de manier waarop de geringschatting van de man voor intellectuele en creatieve prestaties van de vrouw zich kan uiten, nl. als een ontmoediging, die ‘... niet zozeer bestaat uit een daadwerkelijk verbod, maar die veel subtieler wordt uitgeoefend: een ironische glimlach, schouderophalen, spottende opmerkingen over “femmes savantes”, en minachting, hetzij uitgedrukt in een openlijke houding van vrouwenhater, een als vanzelfsprekend uitgaan van mannelijke superioriteit, een opzettelijk onderstrepen van de tegenstelling tussen karakter en capaciteiten van de beide sexen, of in neerbuigende vriendelijkheid jegens die arme kleine meisjes die zo wanhopig hun best doen om met de mannen te wedijveren’. Het is deze voelbare neerbuigendheid en geringschatting die vrouwen heeft gebracht tot ‘feminisme’, paradoxaal genoeg een streven naar mannelijke prestaties, normen en rechten. Het zgn. ‘wijf-savant’ stamt uit de militant-feministische periode en is de vleesgeworden reactie op de negentiende-eeuwse hooghartige houding van de man ten opzichte van het meisje dat wilde studeren en zeggingschap over eigen leven en bezit hebben. Onze tijd zal niet meer van dergelijke sexe-loos aandoende dorre en kordate vrouwen opleveren, omdat als gevolg van de verworven vrouwenrechten en de co-educatie de geringschatting van de man althans officieel nauwelijks meer bestaat. De jonge vrouwengeneratie van nu vertoont veeleer
| |
| |
een neiging tot een zekere vaagheid en onverschilligheid. Dit hangt waarschijnlijk ook samen met het feit dat de mens in het algemeen niet meer weet wat hij eigenlijk is en wil zijn. Vrouwen zijn soms knaapachtig en studentikoos in uiterlijk en gedrag, soms sophisticated, soms nog traditioneel moederlijk, soms aards en bohémien, in een soort van opzettelijke primitiviteit. Er is geen geijkt vrouwentype meer, alles is mogelijk in verschillende vrouwen of zelfs beurtelings in één en dezelfde vrouw. In het uiterlijk, het doen en laten van de vrouw van deze tijd, weerspiegelt zich de onmacht van de mens tegenover de dingen, en met name tegenover de wereld als complex van menselijke verhoudingen: angst voor ondergang, hoop op een betere toekomst, en het besef in de smeltkroes geworpen te zijn. De moderne vrouw is misschien veel meer dan de man van nu het type van de mens in het overgangstijdperk.
|
|