| |
| |
| |
[Over de vrouw als probleem]
Te kunnen leven zonder angst en haat: dat zou het ene grote doel moeten zijn waarnaar wij mensen gedurende onze levensgang hebben te streven, als het ons al niet gegeven is om zonder leed te leven.
f. schottländer
Op de eerder genoemde eigenschap van het ‘diffuse’ beleven van de vrouw berust waarschijnlijk het misverstand dat zo lang als onomstotelijke waarheid heeft gegolden en dat men onder andere zo fel geformuleerd ziet door Otto Weininger in zijn beruchte geschlecht und character, 1902, als zou de vrouw geen werkelijke intellectuele vermogens bezitten. Haar gedachten zijn, volgens Weininger, nooit duidelijk en gearticuleerd, het zijn vage, halfbewuste denk-beelden, mengvormen van denken en voelen.
| |
| |
‘De vrouw is gevoelig, maar voelt niet diep. Haar bewustzijn is afgeleid van het mannelijke bewustzijn. Zij kan nooit geniaal zijn, want genie veronderstelt de hoogste graad van bewustheid. Zij heeft geen geheugen, geen waardering voor vaste waarden en normen.’ Weininger zegt letterlijk: ‘Zij hecht niet aan eigen naam of bezit’ (wat een ernstige tekortkoming in de negentiende eeuw!). ‘Zij verlangt niet naar persoonlijke onsterfelijkheid. Haar leugenachtigheid is niet immoreel maar a-moreel. Zij heeft geen juist besef van goed en kwaad, omdat haar binnenwereld chaotisch en vaag is. Zij heeft geen onderscheidingsvermogen voor absolute moraal en voor logica. Zij voelt het Recht niet aan en heeft geen plichtsbesef jegens zichzelf. Zij heeft geen intellectueel geweten.’ Kortom de vrouw heeft geen begrip of aanleg voor eigenschappen die in een man-made world hoog worden aangeslagen, ‘zij is niet, zij is niets’. Wat Weininger alleen negatief kan duiden als chaos en vaagheid en a-moraliteit, is het andere, het vergeten en verachte menselijke van vóór, van buiten de ‘mannen-wereld’. Hij heeft op zijn manier ongetwijfeld gezegd wat ‘de’ vrouw niet is, en daarmee uitgesproken wat de man van zijn tijd placht te denken of zichzelf wijs te maken. Hij heeft echter, evenals vele andere theoretici over de vrouw, niet kunnen zeggen wat de vrouw dan wél is. Het ‘de vrouw is niet, zij is niets’, is in zijn geval de kreet van een hypochonder, van een door eigen innerlijke verknooptheid gemarteld mens. Laten we naast zijn bewe- | |
| |
ringen het oordeel leggen van een andere negentiende-eeuwer, een typische beschaafde Europeaan, nu niet een zwaarmoedige duitse intellectueel, maar een Fransman, een homme à femmes, een beschaafd en fijngevoelig man, H.F. Amiel: ‘Dat de man zich altijd min of meer in de vrouw vergist komt,
omdat hij vergeet dat zij een andere taal spreekt dan hij, dat de woorden voor hen niet hetzelfde gewicht en dezelfde betekenis hebben, vooral waar het gevoelskwesties betreft. Een vrouw zegt nooit precies wat zij denkt, hetzij uit zedige schroom hetzij uit voorzichtigheid of uit geraffineerdheid, en wat zij van haar eigen gedachten weet is maar een gedeelte van wat haar werkelijk vervult. Volkomen openhartigheid schijnt voor haar iets onmogelijks te zijn, diep inzicht in haar eigen wezen is haar blijkbaar ontzegd. Dat zij de indruk maakt van een sphinx, komt omdat zij zelf een raadsel is, omdat zij ook van zichzelf niets begrijpt. Zij hoeft helemaal niet perfide te doen, want zij is het geheim. De vrouw is het ongrijpbare, het irrationele, ondefinieerbare, het onlogische, het tegenstrijdige. Men moet haar zeer veel mildheid betonen en tegelijk bijzonder op zijn hoede zijn, want zij kan zonder het zelf te weten eindeloos veel kwaad berokkenen. Zij is in staat tot weergaloze toewijding en opoffering, maar ook tot iedere denkbare vorm van verraad, zij is een ‘onbegrijpelijk monster’ in het kwadraat, zij is voor de man zowel iets verrukkelijks als iets verschrikkelijks.’ (journal intime, 1868).
| |
| |
Deze voorstelling van de vrouw als raadsel, en de pogingen om haar inferieur-zijn wetenschappelijk aan te tonen (Weininger) dragen toch wel vooral het stempel van de negentiende eeuw, al zou ik niet durven beweren dat vandaag de dag dergelijke opinies overal tot de voorgoed overwonnen standpunten behoren. In vroeger eeuwen, toen het besef van opgenomen te zijn in de schepping een algemeen levensgevoel was, heeft men de vrouw op religieuze gronden als aan de man onderdanig beschouwd, maar zich niet het hoofd gebroken over haar geheimzinnigheid en haar tegelijk fascinerende en irriterende anders-zijn. (Als dat gebeurde, lag het meteen in een veel minder bewust vlak, in de sfeer van massa-hysterie en irrationele uitbarstingen, zoals bij de heksenprocessen bijvoorbeeld.) Wat er dan ook in de loop der eeuwen aan menselijke eigenschappen en neigingen verdrongen werd, dat alles had nog niet in zo hevige mate een terugslag op de opvattingen over de vrouw, omdat ook de vrouw in de gemeenschap met zijn vaste waarden en normen een plaats had. In de negentiende eeuw heeft de vrouw die plaats verloren. In de tijd van de opkomst der industrieën, van het grote zakenleven, en het imperialisme, worden de werkelijk bepalende activiteiten verschoven naar regionen waar de vrouw geen toegang heeft. Hoogstens wordt zij aan de onderste sport van de ladder geduld als slecht betaalde arbeidskracht. In de eeuw van de Vooruitgang behoort het levensgevoel van één-zijn met de schepping, van opgenomen zijn in een groot ge- | |
| |
heel, tot het verleden. De vrouw, vroeger op grond van die overtuiging hoe dan ook als mede-schepsel aanvaard, wordt nu als exponent van het verdwenen, verouderde levensgevoel met een mengsel van achterdocht, geringschatting en medelijden bekeken. ‘De vrouw is niet, zij is niets’ en ‘de vrouw is een geheim’ zijn twee verschillende manieren om hetzelfde te zeggen: ik
wil niet weten wat de vrouw wel is. Want wie durft erkennen dat de vrouw wel degelijk iets is, dat zij zelfs iemand is, is immers gedwongen zich rekenschap te geven van een oneindig veel grotere problematiek dan die van de man-vrouw verhouding alleen, hoe ingewikkeld en veelomvattend die opzichzelf ook is. De instelling ten opzichte van de vrouw is in zekere zin de instelling van de mens ten opzichte van de mensheid als geheel. Wie de vrouw veracht, dat wil zeggen: als mens niet au sérieux neemt, veracht in zijn hart het leven, de natuur, de mensenwereld. Wie de vrouw niet liefheeft, kent geen naastenliefde. Wie de vrouw vreest, heeft reden bang te zijn voor zichzelf.
Freud zegt, dat het uiterst zelden voorkomt, dat een vrouw vergeet dat zij vrouw is, beter gezegd, zij houdt nooit op zich ervan bewust te zijn dat zij vrouw is, terwijl een man gewoonlijk niet aan zijn man-zijn denkt, dat spreekt voor hem vanzelf, dat is zijn ‘ik’. ‘Ontelbare malen
| |
| |
schijnt de man zuiver objectief te denken, zonder dat op die ogenblikken zijn man-zijn als zodanig een rol in zijn denken en voelen speelt. De vrouw daarentegen schijnt nooit vrij te zijn van een uitgesproken min of meer duidelijk besef dat zij vrouw is: dit is de eigenlijk altijd aanwezige basis voor haar hele levensinhoud.’
En Oswald Schwarz merkt op in zijn psychology of sex: ‘Vrouwen zijn zich over het algemeen méér dan mannen bewust van de werkelijke zin van het geslachtelijke, en zijn niet gauw tevreden met een surrogaat’. Het lijkt mij dat er verband bestaat tussen deze uitspraken. Hier wordt met andere woorden aangeduid wat ik liever zou willen noemen dat gevoel van samenhang der dingen, de behoefte aan éénheid, die in discrediet geraakte menselijke instelling die sedert onheugelijke tijden in toenemende mate op de een of andere manier in verband is gebracht met het ‘vrouwelijke’ wezen, en die de vrouw nooit verloren heeft, niet verliezen kón. Als gevolg van die instelling kan de vrouw, dat wil zeggen, de zich van eigen ‘vrouwelijkheid’ bewuste mens, zich over het algemeen niet vrij, als een pijl, als een fontein van energie verheffen boven de ‘rondheid’, de eenheid van het bestaande, zij kan niet al het andere achter zich laten en het al denkend en handelend vergeten, zij blijft er één mee. In haar essay man en vrouw, in de bundel spelen met de tijd, schrijft Annie Romein-Verschoor over de vrouw van Lot: ‘(zij loopt) niet domweg als haar man en dochters het voorgeschreven pad der
| |
| |
vlucht, maar keert zich om naar het drama, dat zich achter haar afspeelt, en wordt een zoutpilaar’. Mevrouw Romein-Verschoor meent hier de zwaar bestrafte tragiek te zien van de vrouwelijke onderzoekende geest, en zij noemt Eva als het andere, eerdere slachtoffer. Maar ik zou geneigd zijn de houding van de vrouw van Lot anders te interpreteren dan als een uiting van nieuwsgierigheid. Het doel van Lot's vlucht, het zieleheil, scheen haar incompleet zonder de bewogenheid met dat andere, achter haar, waar zij bij had gehoord, dat deel van haar leven was geweest. Zij kon niet vooruitgaan zonder te weten wat er gebeuren zou met al dat vertrouwde, waarvan zij zich niet plotseling kon losrukken, al was het dan ook honderdmaal een verdoemde stad, evenmin als Eva gelukzalig kon zijn in haar paradijselijke onwetendheid, toen haar de mogelijkheid van een grotere vol-maaktheid lokkend werd beloofd. Misschien was haar stad in de ogen van Lot's vrouw niet zo volslagen vloekwaardig, en werd zij, juist om die innerlijke twijfel aan de rechtvaardigheid van zijn oordeel, door de toornige Jahweh in een zoutpilaar veranderd, dat wil zeggen, tot onbewegelijkheid gedoemd. Eeuwenlange stilstand voor de vrouw, omdat zij het aardse, eigene, vlees en bloed en al wat daarmee samenhangt, niet zonder meer kan verwerpen alsof het niets ware, en omdat zij in het gebod van de Geest, in de onverbiddelijke bovenwereldse Wet, niet zonder meer het heil kan zien.
Objectief denken is buiten de dingen staan en ze vanuit
| |
| |
dat standpunt bekijken. De vrouw is van nature met alle dingen verbonden. Verschillende aspecten van het bestaande komen beurtelings omhoog aan de oppervlakte van haar bewustzijn, zij neemt die waar via zichzelf, via de totaliteit van haar eigen lichaam en emoties, zij is het waargenomene. Dit is, van het standpunt der vrouw uit gezien, wat men gewoonlijk haar subjectiviteit en grilligheid pleegt te noemen.
Wat Oswald Schwarz zakelijk formuleert als het vrouwelijk besef van ‘de werkelijke zin van het geslachtelijke’, en als haar afkeer van ieder beleven van de sexualiteit dat afwijkt van de harmonische éénwording met het andere menselijke wezen, wijst ook op wat ik heb trachten aan te duiden. De volledige geslachtsdaad omvat oneindig veel méér dan alleen het sexuele. Het is de ervaring van de samenhang van al die elementen met de nadruk op het persoonlijke, die voor de vrouw in de liefde en (naar analogie van dat meest essentiële samenzijn) ook in al het andere bepalend is.
De gelijkstelling der sexen met name waar het de geslachtelijke omgang en de consequenties daarvan betreft, hebben in de twintiger jaren in Sovjet-Rusland geleid tot een emotioneel nihilisme waar vooral de vrouwen onder geleden hebben. Het feit dat ondanks de wettelijke officiële gelijkstelling van man en vrouw, toch in de praktijk geen volledige gelijkheid kon worden bereikt, behandelt de russische professor A.V. Nyemilov in the biological
| |
| |
tragedy of women. Het lijkt mij dat hier eerder sprake is van een psychologische dan van een biologische tragiek. Een politieke ideologie, problemen van economische opbouw, en ‘liefde’, bedreven zoals men een glas water drinkt als men dorst heeft, zijn voor een vrouw nooit een bevredigende totaliteit. In een bijlage bij de vijfde druk van zijn boek heeft Nyemilov brieven opgenomen van vrouwen die hem naar aanleiding van de door hem geponeerde stellingen geschreven hadden. ‘Wij lijden niet aan ons biologisch ánders-zijn’, zegt een van hen, ‘maar onder de “khamstvo” der mannen, hun grofheid, ongeduld, bruutheid, hun gebrek aan zelfbeheersing, hun gemakkelijke opvatting van de sexuele omgang’, kortom aan de discrepantie tussen de ‘mannelijke’ en de ‘vrouwelijke’ opvatting van liefde en in aansluiting daarop van menselijke verhoudingen in het algemeen. Wat in de emotioneel getinte uitingen van deze vrouwen naar aanleiding van een door bijzondere omstandigheden geschapen situatie te beluisteren valt, schijnt me weer één van die pogingen om het verlangen naar vol-ledigheid, all-round-heid onder woorden te brengen.
Verschillende auteurs die het voor de vrouw opnemen bestrijden opvallend temperamentvol de op het gedeeltelijk verouderde, gedeeltelijk onjuist geïnterpreteerde werk mutterrecht und urreligion van Bachofen gebaseerde opvatting over de ‘vrouw’ als het tellurische, het blijvende, in tegenstelling tot de ‘man’ als het dynamische, transcendente. Zij leggen dit uit als een uitsluitend nega- | |
| |
tieve kwalificatie. Maar waarom zou Bachofen met de termen ‘aards’ en ‘blijvend’ iets anders hebben willen uitdrukken dan wat ik bij gebrek aan een betere term de rondheid, het verbonden-zijn met al het bestaande, althans de ingeschapen behoefte daaraan, heb genoemd? In het algemeen hebben vrouwen die over de vrouw schrijven de neiging het mannelijke principe van handelen: zichzelf in de wereld manifesteren, het ‘ik’ willen, té positief te waarderen. Met een zekere ironie of vechtlust, al naar haar aard, eisen zij het ook voor de vrouw op en hanteren zij het als norm. Het valt mij wel eens op dat zij, die er belang bij hebben dat de vrouw zo gauw mogelijk politiek bruikbaar wordt, met evenveel gemak bepaalde eigenschappen, zoals activiteitsdrang, vermogen tot intellectuele aanpak, zakelijkheid en efficiency in haar ontdekken, als degenen die er belang bij hadden haar onmondig te houden klaar stonden met hun beweringen over haar passiviteit en geestelijke en verstandelijke minderwaardigheid. Nog altijd is de vrouw dankbaar materiaal voor hinein-interpretieren.
De mens kan niet leven alléén van dynamiek. Er kan niet alléén een op bepaalde projecten gerichte energie zijn, niet alleen maar efficiency, specialisme, abstracte speculaties. Verzonken-zijn dat tot bezonkenheid leidt, samensmelten dat afronden tot gevolg heeft, absorberen en geabsorbeerdzijn, het tijdelijk wil-loos, dadenloos maar rustig en harmonisch méé ademen met het rhythme van het bestaande, zijn het absoluut noodzakelijke tegenwicht, het onmisbare an- | |
| |
dere. Wederzijdse beïnvloeding en geleidelijke aanpassing naast veroveren en in bezit-nemen, vermengen naast usurperen, laten rijpen naast doordrijven. Het kan geen toeval zijn, dat de vrouw als volwaardig mens de maatschappij binnentreedt in een periode dat er vóór alles behoefte is aan integratie. Ik geloof dat het evenmin toevallig is, dat op dit ogenblik, nu het samengaan van de wereld bitter noodzakelijk wordt, hier en daar en overal een laatste, fel, men zou haast zeggen wanhopig, verzet uitbreekt tegen die nieuwe of juist oer-oude tendens en al wat die aan ‘vrouwelijks’ in de mens inhoudt. Die reacties nemen de vorm aan van het militaire, van allerlei dogmatische en autoritaire bewegingen.
In assimilatie en integratie zijn zowel het element van blijvend-zijn als het element beweging te bespeuren. Er is een bepaalde instelling, een speciale soort van intelligentie voor nodig, die naar ik meen de vrouwelijke mens bij uitstek eigen zijn, maar die zij nog nooit in groot verband heeft kunnen ontwikkelen. Misschien is dat een van de redenen waarom er in de wereldgeschiedenis zo weinig grote vrouwen aan te wijzen zijn. Het arbeidsveld van de vrouw, het gebied waarop zij het beste van zichzelf vermag te geven, is (zeker volgens de tot nog toe gebruikelijke opvattingen) niet hetzelfde als dat van de man, al zijn er zeer vele plaatsen waar die elkaar raken of zelfs ‘overlappen’, maar het is, als dat van de man, zo groot als de wereld. Het wordt niet door een ander geclaimd of bedreigd, het ligt
| |
| |
op de vrouw te wachten, het is voor haar bestemd: zij hoeft het maar in bezit te nemen.
Wie over de vrouw van het midden van de twintigste eeuw schrijft, heeft het automatisch ook over de man van deze tijd. In de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw, kon men nog uitvoerige, wijsgerige en psychologische verhandelingen wijden aan het problematische verschijnsel ‘vrouw’ op zichzelf, en konden de feministen in hun strijdschriften zich eenzijdig met de positie van de vrouw bezig houden. Steeds meer is de studie over de vrouw sociologie geworden, en bleken de problemen in verband met haar status en wezen ten nauwste verband te houden met de algemene situatie in een gemeenschap, een volk, een cultuur in een gegeven tijdperk. In westerse landen is het punt van uitgang dat omstreeks 1900 voor de ‘vrouwenbeweging’ gold, eigenlijk volkomen verouderd. De vrouw is, wat burgerrechten en -plichten, mogelijkheden tot onderricht en uitoefening van een beroep betreft, wel zowat overal geëmancipeerd, althans op papier. Het merkwaardige feit doet zich nu echter voor, dat zij ondanks haar culturele voorsprong, of misschien juist door de sfeer en de achtergronden van de beschaving waartoe zij behoort, betrekkelijk langzaam reageert op de haar thans geboden kansen. Misschien weet zij, zij het ook onbewust, dat het in laatste instantie bepaald niet gaat om een ontwikkeling als bijvoorbeeld in China, waar de uit het oude familieverband losgerukte vrouw binnen één decennium haar mannetje
| |
| |
moest leren staan als agrarisch arbeidster en op ieder gebied van de moderne zware industrie, maar om de rijping van de menselijke persoonlijkheid met het oog op een harmonischer gemeenschap. Wat die ontwikkeling betreft, staan man en vrouw nu op dezelfde sport van de ladder. De vrouw heeft in gelijke mate als de man deel aan een snel veranderende wereld en staat voor dezelfde grote menselijke problemen als hij. Ook het huwelijk en het gezin zijn in de smeltkroes geworpen. Zowel het intieme als het collectieve samenleven zijn een zaak geworden van samenwerking tussen mannen en vrouwen, met inzet van hun volledige menselijke persoonlijkheid. Maar die samenwerking kan alleen tot stand komen als man en vrouw dit ook werkelijk willen. Een sociologisch vraagstuk ontpopt zich plotseling als iets dat tot in het metaphysische reikt. Wij mannen en vrouwen weten nog helemaal niet wie en wat wij eigenlijk zijn.
De vrouw is het wezen dat zich modelleert naar het patroon van de verhouding mens-mensenwereld op elk gegeven ogenblik. Pas in een wereld waarin het algemeen aanvaarde gedragspatroon van de mens ten aanzien van wat hem omringt ligt in het vlak van liefdevolle belangstelling, wederzijdse bereidwilligheid en hulpvaardigheid, verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid, zal ook de vrouw
| |
| |
volledig mens kunnen zijn. Waar zij niet meer openlijk of heimelijk veracht en niet voor vol aangezien wordt, zal zij zelfstandig en bewust zijn. Waar het sexuele niet langer als zonde of gevaar wordt beschouwd, zal de vrouw als geslachtelijk wezen in haar houding alle suggesties van vernedering, schaamteloosheid, slaafsheid, frigiditeit en vamp-achtigheid verliezen. Waar men zich nodig, nuttig en welkom weet, wordt men het ook. Iemand die alleen meetelt omdat hij een bepaalde lichamelijke functie kan verrichten of een bepaald uiterlijk heeft, vervalt daarmee onherroepelijk tot de staat van half-mens. In feite zijn door de eeuwen heen slaven, potsenmakers en vrouwen zo beschouwd. Wie zich in zijn persoonlijkheid gerespecteerd weet, gaat ook vindingrijkheid en initiatief vertonen. Een van de redenen waarom de vrouw tot nog toe niet in die mate van vindingrijkheid en initiatief heeft doen blijken (in de overigens zeer korte spanne tijds van haar maatschappelijke gelijkheid in de tijd) is stellig, dat de gewoonte om haar te beoordelen naar haar uiterlijk en naar bruikbaarheid op het gebied van voortplanting en huishouden (een en ander nog gekruid met vroeg-christelijke twijfel aan haar geestelijke volwaardigheid) onder de oppervlakte van de moderne maatschappij is blijven voortbestaan. Het zou belangwekkend zijn eens na te gaan op hoeveel manieren, heimelijk, in het westerse leven van de afgelopen vijftig jaar, die geringschatting voor de vrouw nog tot uitdrukking gekomen is, niet zelden onder het mom van lof- | |
| |
tuitingen en complimenten. Nu, na de tweede wereldoorlog, schijnt die geringschatting te veranderen in een zekere onverschilligheid. Er is geen noemenswaardig verzet meer tegen de intrede van de vrouw in vrijwel alle ambten en beroepen. Dit hangt ongetwijfeld samen met het feit dat een ‘humanitarian, universalist outlook, the abolition of discrimination against people on account of their race, creed, sex or nationality, and a legal
order that puts right before might’, ‘menselijke, universele visie, het afschaffen van discriminatie tegenover de mens op grond van ras, geloof, sexe of nationaliteit, en een wettelijke orde, die recht boven macht stelt’, (Viola Klein in feminine psychology) nu niet meer alleen het ideaal en het streven van kleine groepen ‘ketters’ en ‘buitenstaanders’ zijn, maar althans in theorie, een algemeen aanvaarde doelstelling. In theorie, want de voetangels en klemmen van de praktijk verbijsteren en verlammen ons.
Het gaat er om nu een inzicht te krijgen in de diepe samenhang en wisselwerking tussen de vrouw en de wereld der menselijke verhoudingen. De emancipatie, dat wil zeggen, de persoon-, de mens-wording van de vrouw is een proces dat zich voltrekt gelijktijdig met de noodzakelijke verbroedering der volkeren, waarbij de rechten van de individuen die samen die volkeren vormen belangrijker zijn dan de eisen van naties, handelsconcerns en ideologieën.
| |
| |
Het ligt voor de hand dat de vrouw die zoveel eeuwen lang haar staat van onderworpenheid en haar zgn. minderwaardigheid gekoppeld zag aan haar biologische functie en aan haar huishoudelijke plichten, de neiging heeft het vrouw-zijn, het baren en opvoeden van kinderen, en het verzorgen van een gezin te beschouwen als de oorzaken van haar maatschappelijk achtergebleven zijn. In de feministische periode (die overigens de zo noodzakelijke ‘rechten’, de emancipatie in formele zin, voor de vrouw heeft verworven, en dat is waarschijnlijk alleen mogelijk geweest juist door die felle suffragette-mentaliteit van de voorvechtsters) is de grondslag gelegd voor een nieuw soort van geringschatting of liever gezegd, is de bestaande geringschatting eerder vermeerderd dan verminderd, iets waar de tegenwoordige vrouwengeneratie in ernstige mate de terugslag van ondervindt. ‘Whereas formerly the worst that could happen to a woman, short of disease and death, was spinsterhood or the achievement of the status of “fallen”, now the worst that can happen is to be unsuccesful in functioning as a man’, ‘Terwijl vroeger, behalve ziekte en dood, een vrouw niets ergers kon overkomen dan een oude juffrouw of een “gevallen vrouw” te worden, geldt het nu als het ergste wanneer het haar niet lukt om als een man te functioneren’, constateren Lundberg en Farnham in hun studie modern woman, the lost sex. Het feminisme heeft verzuimd respect en begrip af te dwingen voor de essentiële rol die de vrouw in de ge- | |
| |
meenschap vervult als ‘home-maker’, zoals het amerikaanse spraakgebruik dat zo kernachtig noemt, een functie die het alleen maar biologische of materieel-verzorgende verre te boven gaat en die van het allergrootste belang is voor het behoud van de menselijke persoonlijkheid.
Opnieuw zijn de vrouwen ‘achtergebleven’, nu niet omdat zij niet mogen werken of meedoen in het grote apparaat, maar omdat zij als menselijke wezens van het vrouwelijke geslacht niet langer een als zinvol en bevredigend beschouwde functie vervullen aan de wortels van de gemeenschap.
Het is dit ontbreken van een zinvol verband van haar werkzaamheden en functie, dat op het ogenblik de problematiek van de vrouw bepaalt, en haar leven veel dieper aantast dan dat van de man. Vrouwen hebben altijd het dichtst bij de wezenlijke levensverrichtingen en levensmomenten gestaan. Het leven van een achttiende-eeuwse vrouw verschilde alleen in détails van dat van een zeventiende-, veertiende- of achtste-eeuwse vrouw. De vrouw uit de twintigste eeuw moet echter uit het tijdeloze vrouwelijke leven overstappen in een actualiteit die ‘nergens op lijkt’, dat wil zeggen, waarin zij haar taak en belangensfeer zelf moet uitvinden, als een pionier, en dit is des te moeilijker, omdat die actualiteit zich kenmerkt door een toenemende verschraling in het beleven van de aardse werkelijkheden. Geboren worden, leven geven, is niet meer vanzelfsprekend verbonden met de mogelijkheid van de
| |
| |
dood, het sterven speelt zich niet meer midden in het leven af. Efficiënte diensten staan gereed om alles wat het tempo dreigt te verstoren of te remmen uit de weg te ruimen. Kraaminrichtingen zijn prachtige steriele fabriekjes waar aan de lopende band onder gelijke omstandigheden kinderen ter wereld komen, de oude mens, die niet meer als vanzelfsprekend tot het einde van zijn dagen een plaats heeft tussen de nog volop werkenden en levenden, wordt uit de roulatie gebracht in een verzorgingshuis, de zieke en stervende mens transporteert men bij voorkeur naar het hospitaal. Een huwelijk sluiten, wil niet meer zeggen: overgaan in een andere staat, met onvervangbare levenslange waardigheid en verantwoordelijkheid. Door de moderne techniek en allerlei voorzieningen is huishoudelijke arbeid tot een minimum beperkt. De woonruimte is geen werkruimte meer. Onderwijzers, leraren, psychologen, paedagogen en clubleiders zorgen voor de geestelijke, intellectuele en lichamelijke vorming van kinderen en jonge mensen. Alle feestelijkheden schijnen tegenwoordig van buitenaf georganiseerd of opgelegd te worden, de benodigdheden zijn kant en klaar te koop of te huur. Vrijwel geen huis is meer zonder zijn ontspannings-apparaten, radio en televisie, platenspeler, en anders heeft men altijd een bioscoop in de buurt. Juist nu alles schijnt samen te spannen om de vrouw de resten van haar traditionele taak, haar oude functies en waardigheden te ontnemen, moet zij zich op een andere manier, op een nu naar verhou- | |
| |
ding minstens even wezenlijk gebied onmisbaar maken.
In de film mon oncle van Jacques Tati komt een scènetje voor dat me een zowel komische als van diep inzicht getuigende vondst leek. De bewoonster van een ultra-modern functioneel staal- en glas-huis leidt een bezoekster rond door haar blanke blinkende stof- en bacillenvrije ruimten. ‘Tout est si vide!’ zegt de dame-op-visite zichtbaar geïntimideerd, aarzelend. De gastvrouw roept echter met trots en de een tikkeltje maniakale glans van de door techniek en vooruitgang bezetene in het oog: ‘Oh, oui... mais regardez: tout communique!’ Alles is één, ja, maar alles is leeg. Moge een wereld ons bespaard blijven, waarin de gloed en kleur van het onverwachte, zelfbedachte ontbreken, een wereld zonder warmte en weligheid, zonder improvisatie en fantasie, zonder het onvervangbare levende menselijke. Dat te behouden en beschermen naast alle noodzakelijke éénwording en wereldomvattende praktische voorzieningen is een taak voor vrouwen.
De emancipatie zou nooit zo snel een feit geworden zijn, zonder de sociale bewegingen. Inschakeling van de vrouw als mondige en vooral kiesgerechtigde burgeres was in het belang van een stroming, die aanvankelijk met een overweldigende overmacht in de vorm van eeuwenoud conservatisme en grootburgerlijk kapitaal te kampen had. Van- | |
| |
daar ook dat de emancipatie veeleer het quasi-mannelijke handelen van de vrouw beoogde en bereikte dan het zichtbaar worden in de wereld van het vrouwelijke mens-zijn. Geen wonder dat het verloop van de vrouwenbeweging met name de socialisten teleurgesteld heeft: zij hadden verwacht, dat de vrouw uit vrijheidsdrang en ressentiment en politiek idealisme verder zou gaan op de eenmaal ingeslagen weg. Maar het is nu wel gebleken dat het de vrouw eigenlijk, in het algemeen, niet in de eerste plaats te doen is om volkomen gelijkstelling in rechten en plichten van de vrouw met de man, ja, dat een consequente doorvoering van dit principe zou kunnen leiden tot een levenloze, want kleur- en reliëf-loze maatschappij van werkmieren. Deze dingen liggen natuurlijk heel anders voor de vrouwen die tot nog toe behoorden tot primitieve of ‘achtergebleven’ volkeren en die nu plotseling alom in een verbijsterende sprong overstappen van de oertijd of de middeleeuwen in het atoomtijdperk. Het gevaar bestaat dat zij het stadium van de onmisbare ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid daarbij zullen overslaan, omdat zij eenvoudig niet de tijd krijgen er aan toe te komen. Een dergelijk proces op grote schaal zou het ontstaan van een ander soort van mens betekenen. Aangezien dit alles nauw verband houdt met de haast en de felheid waarmee de rest van de wereld op houding en handelen van het westen reageert, lijkt het mij ook voor de vrouw, misschien vooral voor de vrouw, een probleem van de eerste orde.
| |
| |
Men kan de stand van de vrouwenemancipatie in de verschillende landen van Europa niet aflezen van het percentage werkende gehuwde of ongehuwde vrouwen. Dat Italië het hoogste percentage aan buitenshuis werkende getrouwde vrouwen heeft van heel Europa, zegt iets over de economische nood van de bevolking, maar niets over de mate van vrijheid en rechten van de italiaanse vrouw. In Zwitserland, het land van de finishing-schools voor rijke meisjes, leeft de vrouw op het hoogste welvaartspeil maar zij heeft geen kiesrecht. In Nederland is de vrouw volledig geëmancipeerd, maar het percentage werkende gehuwde vrouwen is er het laagst. Werkende vrouwen waren er trouwens allang vóórdat er ooit sprake was van een emancipatieprobleem. Misschien kan men zeggen dat vrouwen het hardst buitenshuis werken, het meest ‘mannenarbeid’ verrichten in landen waar zij (en mét haar de mens in het algemeen) in de grootste materiële ellende leeft. De werkelijke hedendaagse vrouwenproblemen in het westen liggen niet in de eerste plaats in het vlak van opleiding, beroepsmogelijkheden, politieke zeggingschap en handelingsbekwaamheid. Het is als met een rijbewijs en het gebruik van een auto voor iemand die niet weet waar hij heen moet en waaróm hij überhaupt rijdt. Dat er in het westen, na en ondanks de emancipatie toch nog sprake is van een vrouwenprobleem, dwz. dat de vrouw als mens haar draai niet kan vinden, wijst erop dat de noodzaak van algehele menselijke verandering van instelling met alle consequenties
| |
| |
van dien in het westen nog niet over de hele linie als noodzakelijk of wenselijk wordt beschouwd.
De vrouw heeft te maken met de volgende vraag: wat moet zij doen en laten om als mens te kunnen bijdragen tot een zo evenwichtig mogelijk verloop van deze overgang op het huidige kritieke moment?
De menselijke individuele waarden, de gezonde pluraliteit van een rijkgeschakeerde gemeenschap, kortom ‘beschaving’ in de enige zin van dat woord vormen de tegenpool van alle soorten van barbarij. Honnêteté, kritische zin, geestelijke weerbaarheid, het vermogen tot liefhebben, zijn de pijlers van dit individualisme. Het is overbodig om nog aan te tonen dat dergelijke eigenschappen zich niet kunnen ontwikkelen onder dictatuur of in het algemeen in gestandaardiseerde maatschappij-vormen waar de mensen alleen als massa gelden. Individuele menselijke waarden, het zout en het gist van de samenleving, rijpen alleen dáár waar ieder mens tenminste de kans krijgt tot een individu op te groeien en zelfstandig te oordelen. De kweekplaats van het menselijke individu is het gezin. Maar dat gezin moet, wil het in de zin van individu-vormende wezenlijke kern van mensen-bestaan niet uitsterven, als hoeksteen van de maatschappij méé-evolueren met de veranderende omstandigheden in de wereld. Ik geloof dat het de taak is van
| |
| |
de vrouw in onze tijd om, terwille van het behoud van de menselijke persoonlijkheid en de menselijke verhoudingen, die evolutie van het gezin mogelijk te maken. Er kan niet van haar verwacht worden dat zij zal proberen een verouderd gezinstype in stand te houden, de geisoleerde ‘burgerlijke’ familiekring, een broos huis op zand gebouwd. Overal in het westen kan men op het ogenblik de weerspiegeling zien van de geobsedeerdheid van de vrouw met dit probleem van het gezin en met haar functie daarin. In de verwarrende veelheid van oude en nieuwe gedragspatronen zoekt zij naar een leiddraad.
Wat gebeurt er wanneer zij, dóórgaand op een nu mogelijk geworden richting, zich volledig zou bevrijden van moeder- en vrouwenplicht voorzover die de zuiver biologische functie te boven gaat? Wat gebeurt er, wanneer zij een deel van haar maatschappelijke rechten weer zou prijsgeven terwille van de verdediging van dat laatste bolwerk van de individualiteit, het menselijk samenleven in gezinsverband? Meestal is er bij het stellen van het probleem van de vrouw in deze tijd sprake van een dergelijk ‘entwederoder’. Maar komt dat ook overeen met de werkelijkheid? In het nummer van the twentieth century van augustus 1958, dat gewijd was aan women, werd een artikel uit de hoogtijdagen van het strijdbare feminisme geciteerd. Daar kwam een beeld in voor, dat me niet uit de gedachten wil: het beeld van de fietsende ‘vrouw in het grijs’, met moeite moedig haar evenwicht bewarend op dat voertuig- | |
| |
voor-vrije-wezens, dwars door het drukke verkeer dat de activiteit en know-how van de negentiende-eeuwse mannenwereld weerspiegelt. Op een dergelijk balançement, wikken, wegen, letterlijk ‘vóór-zichtig’ zijn, schijnt de vrouw voorlopig nog aangewezen. Misschien zal zij niet, evenmin als dat tot nog toe het geval is geweest, komen aanzetten met de uitvindingen, ontdekkingen en grote kunstwerken die men als brevet van volwaardigheid van haar verwacht. Zij kan echter, ook zonder dat, heel goed wegbereidster zijn van een culturele revolutie.
De vrouw moet zich bewust worden van haar eigenaardige maar uiterst belangrijke positie: zij leeft in een grensgebied, zij kan alle kanten uit. Dit zeer précaire evenwichtbewaren is het zelfde als het bewandelen van de ten onrechte als gemakkelijk gekwalificeerde middenweg: de weg van waakzaamheid en gezond verstand en zuiver gevoel, de weg die leidt zowel naar het behoud van het gewone aardse leven als naar de erkenning van 's mensen ingebed zijn in een onvoorstelbaar veel groter geheel dan de aarde alleen. Het is de weg tussen het begerige ‘ik’ en het vraatzuchtige collectief, met recht het scherp van de snede. De weg van de vrouw is het pad zowel van de ratio als van de emotie, van een praktisch met-beide-benen-op-de-grond staan en spirituele verfijning, het voert tussen hemel en aarde door. Het is haar taak ho, stop, halt! te roepen, zodra de levensgevaarlijke uitersten de kop opsteken.
| |
| |
‘Hypothetically the so-called mature or normal person is endowed with a full capacity for love. Such an individual has resolved all his infantile conflicts in infancy, bringing to adulthood and marriage an integrated blend of tender and sexual instincts, which enable him to undertake a lasting and satisfying relationship with a mate. The degree to which this ideal conception of maturity falls short of being attained, is seen in the wide incidence of neuroses, and in the vast numbers of unstable, discordant marriages, only a fraction of which ends in separation or divorce’, ‘De zgn. rijpe of normale mens is hypothetisch begiftigd met een volledig vermogen tot liefhebben. Een dergelijke persoonlijkheid heeft in zijn jeugd al zijn infantiele conflicten opgelost en brengt hierdoor in zijn volwassenheid en huwelijk een geïntegreerd geheel van gevoelsmatige en sexuele instincten mee, die hem in staat stellen een blijvende en bevredigende verhouding aan te gaan met een partner. In hoeverre men te kort schiet in het bereiken van deze ideale rijpheid manifesteert zich in het, op grote schaal, optreden van neurosen en in het grote aantal onstabiele, onharmonische huwelijken, waarvan slechts een klein gedeelte uitloopt op een verwijdering of op een scheiding.’ (Victor W. Eisenstein neurotic interaction in marriage). De vrouw is van nature voorbestemd tot het innigste contact met de opgroeiende mens in die uiterst belangrijke eerste levensjaren, en hoe dan ook is overal en altijd háár invloed op de sfeer van het dagelijkse leven en
| |
| |
op de onderlinge persoonlijke verhoudingen voelbaar, omdat haar belangstelling en haar gaven zich nu eenmaal in het algemeen in die richting plegen te ontwikkelen. Het gaat niet langer om de vraag ‘tot welke prestaties zijn vrouwen intellectueel of maatschappelijk gesproken in staat’, maar om een ontwikkeling die het de vrouw mogelijk zal maken haar gaven van hoofd en hart zowel thuis als ‘in de wereld’ te gebruiken in dienst van het ontstaan en vóórtbestaan van het rijpe gezonde individu.
|
|