Huibert en Klaartje
(1843)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Één kraaide er luid, nu de andre kreet,
En stak, al spartlend, door een reet
Van 't wiegekleed
Zijn blootgewoelde voetjes.
Één - 't kon maar weinig ouder zijn -
Zong reeds van ‘Suja kindekijn!’
En wiegde broêrtje zoetjes.
| |
[pagina 14]
| |
Eén hechtte 't raaflend weefsel aan
En liet het voetje tripplend gaan,
Het slofje slaan
En 't raadje wakker snorren.
Één stoeide er buitlend langs den grond.
En trok aan de ooren van den hond,
Die slapend lag te knorren.
| |
[pagina 15]
| |
Twee hielden zaam' de wacht bij 't vuur,
Dat helder speelde langs den muur
('t Was etensuur!)
Of wolkend op ging rooken;
En wierpen twijg en spaanders bij,
En oogden hunkrend naar de brij,
Die borlend hing te koken.
| |
[pagina 16]
| |
Voor één viel vaders komst te lang:
Hij vleide 't hoofd en bollen wang
Bij zusjes zang
Op moeders schoot ter ruste,
Die 't loddrig vragen wel begreep,
Den jongen in de wangen kneep
En 't vlasblond kopje kuste.
|
|