De spreeuw en de musch
(ca. 1890-1900)–W. Haanstra– Auteursrecht onbekendEen boek voor een kind dat al leest
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
En komt de nacht, hij zet zich neer,
Maar rijst de dag, hij rept zich weer,
En loert een valk, een roek of raaf,
Dan snort hij door, en houdt zich braaf!
Hij ziet op stad en dorp en land
Op berg en dal en stroom en strand.
Zoo vliegt hij voort... en kijkt al uit,
En roept in 't eind: ‘Het Zuid, het Zuid!’
Hij schreeuwt het.... maar is moe en mat,
En blaast eens uit, en rust eens wat.
| |
[pagina 14]
| |
Zijn maag is hol, hij geeuwt en gaapt
En kijkt, maar knikt, en suft... en slaapt.
Daar komt een spreeuw, nog een, nog een!
Men kijkt en zet zich om hem heen.
‘Het is mijn broer!’ ‘Het is ons kind!’
Zoo roept het tal, dat hem daar vindt....
De spreeuw kijkt op, het oog half toe,
Hij ziet zijn zus, zijn pa, zijn moe,
Zijn broer.... en denkt niet aan den zoen,
Maar lispt: ‘Ik zal geen kwaad meer doen!’
| |
[pagina 15]
| |
Hij knikt en zwijgt en kan niet meer,
En buigt en zakt en slaapt alweer.
Nu vliegt de zus gauw door de lucht
En zoekt en vindt en brengt een vrucht!
Daar ziet de spreeuw, waar hij naar snakt,
Hij beurt het hoofd en hapt en smakt
En eet en smult, en komt weer bij!
Dan springt en danst en zingt de rij:
‘Nu treurt niet meer, nu treurt niet meer,
Hij is er weer, hij is er weer!’
|
|