den geeft. Zo is ‘the W’ en ook ‘W.C.’ tot niemands verbazing ‘Non-U’. Nu is het niet zo, dat de waarlijk deftigen deze instelling in het geheel niet kennen, maar de zaak behoudt toch iets duisters. Professor Ross zegt erover: ‘In this connection I may mention a U expression’: (de gastheer zegt:) ‘Let me show you the GEOGRAPHY of the house’, maar ik neem aan dat, als hij dat per ongeluk verzuimd heeft, het weinig zin heeft hem te vragen waar de geography is.
Noblesse Oblige bevat verder een bijdrage van Nancy Mitford over ‘The English Aristocracy’, die haar eigenaardige constructie heeft als gevolg van de regel van de primogeniture, het eerstgeboorterecht. Evelyn Waugh wijst haar dan weer in het stuk ‘An Open Letter’ op haar feilen, onder andere het wel of niet uitsterven van de aristocratie: ‘Impotence and sodomy are socially o.k. but birth-control is flagrantly middle-class.’ ‘What U-future?’ is een stuk van Christopher Sykes, waarin hij ons inlicht over de zeden en gewoonten van de ‘fashionable U-man’, zaken die natuurlijk ook aan mode onderhevig zijn. Zo wil de legende dat de hertog van Wellington (and he was very much a U-man) op het slagveld een paraplu op had en zo is het gebruik van het regenscherm ook zeer zeker ‘U’, maar alleen in de stad, niet à la campagne, behalve dan weer voor ‘clergymen’. Veronderstel, aldus meneer Sykes, dat drie broers naar het familielandgoed gaan. ‘The Earl of Thing, and his brother Major the Hon. So-and- So Thingummy, must wear caps and mackintoshes, but the third brother, Canon the Hon. Such-and-Such Thingummy, can perfectly well take an umbrella with him.’ Zijn broers mogen dan wel onder zijn paraplu komen schuilen, maar niet onder hun eigen, ook al hebben ze er tien thuis. Men ziet, ‘U’ zijn is natuurlijk wel echt heerlijk, maar ook weer niet geheel zonder zorgen. Een vermakelijk boekje, dat mij toch wat droef stemde omdat zomin als een buitenlander ooit achter de laatste geheimen der ‘kaasjagers’ kan komen, dat mij zal gelukken met de finesses van dit soort Engels.