Klobenstein ofwel Collalbo in dit tweetalige en politiek fel omstreden land. Het ziet er uit alsof keizer Franz Joseph nog als jongen in dat trammetje gereden kon hebben en het reageert op signalen uit het kinderachtigste trompetje, dat ik ooit gehoord heb. Op de ‘Altipiano’ heb ik de heerlijkste landschappen mijns levens aanschouwd!
Onze gastheer, die ons een kamer met drie adembenemende uitzichten verhuurd heeft, is de pasteibakker van het dorp en hij wordt in zijn arbeid bijgestaan door een oude man met een grijze Nietzschesnor, die als twee druppels water op Stijn Streuvels lijkt. 's Avonds vertelt hij ons van zijn land. In tegenstelling tot vele dalen, die eerst kort voor het toerisme ontsloten zijn, is de Altipiano reeds eeuwenlang een ‘Sommerfrische’, ontdekt toen in de Middeleeuwen de pest in Bolzano heerste. Het landschap wordt dan ook doorsneden door een reeks van weggetjes en je kunt er lopen van acht minuten tot acht uur. Vanuit onze kamer kunnen we in de tuin van hotel Bemelmans kijken. Van daar vertrok lang geleden een jongeling, ongetwijfeld op een fraaie ochtend, ongetwijfeld per tram, om de wijde wereld in te gaan en als de schrijver Ludwig Bemelmans in Amerika naam te maken. 's Avonds eten we wel eens in dat hotel, waar voor passanten als wij zijn, voor de tennisleraar en de bojen van de deftige lieden een slecht verlicht, ietwat stalachtig bijgebouw is ingericht, waar ons overigens uitstekende kost wordt verstrekt. We worden bediend door een jonge kelner, de vriendelijkheid zelve, maar wie het aan te zien is, dat we nog niet aan de sputnik toe zouden zijn als het aan hem gelegen had. Het menu biedt weinig variatie: òf een deel van een hoen òf de hier onvermijdelijke Schnitzel, die je dan ‘Naturel’, ‘auf Pariser’ of ‘auf Wiener Art’ toebereid kunt krijgen, voorzien van de al even onvermijdelijke ‘schoner Salat’. Hij moedigde ons aan toch wat vaker te komen en toen ik hem vroeg of het menu wel eens wisselde, zei hij, geheel te goeder trouw: ‘Dat weet ik niet, ik ben hier pas een jaar.’ Goed, goed, maar hoe stond het nu met het bevorderen der fraaie letteren, met het propageren van het goede, opbouwende,