In and out
In het begin van dit jaar heb ik een paar aangename dagen doorgebracht in een hotel in het Gelderse, waar de geur der kerstkapoenen nog rondwaarde, maar de gasten die ze verorberd hadden verdwenen waren. Het slagen van zulke dagen in de wintertijd hangt voor een deel af van de meegevoerde lectuur en dat moet eigenlijk niet de pakkende en-toen-en-toen-roman zijn, maar boeken die je uit de hand kunt leggen om als het even mogelijk is wat Gelderse lucht op te doen als afweermiddel tegen Pernis, dat op ‘dampen dagen’ de longen van zuid-Den Haag misschien even ernstig bedreigt als onze sigaretten. De ‘dikke Friedell’ mocht mee-nee, helaas niet een bijzit, maar Egon Friedell, Kulturgeschichte der Neuzelt, dat ik min of meer ambtshalve lees en dat mij zeer wel bezighoudt al is hij mij soms iets te ‘schöngeistig’. Dat de Renaissance volgens hem te weinig ‘Seele’ gehad zou hebben versterkt slechts mijn voorkeur voor dat tijdperk, maar de constatering is dan ook weer aanleiding om nog eens buiten te gaan kijken of het eerste deel van de Briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron weer eens ter hand te nemen. Die brieven boeien me zeer, maar ik vraag mij af of dat ook voor een deel ligt aan het feit, dat ik bijna tijdgenoot was en de tijdschriften bijvoorbeeld bijhield waarvan hier herhaaldelijk sprake is, maar die een jongere generatie misschien minder interesseren? Op pagina 145 las ik met gedeeltelijke instemming in de brief van Ter Braak van 3 november 1931: ‘Zaterdag heb ik een lezing in Groningen gehouden (hetgeen tussen haken een erg aardige stad is) met eenige voorproefjes uit het Démasqué, weswege twee heeren (muziekliefhebbers) demonstratief de zaal verlieten! ...Wist je, dat er een belangrijke groningsche bohême bestond? Er is zelfs een vermakelijk type bij, waarover ik je wel eens nader zal vertellen.’
Ja, dat van die aardige stad... akkoord, dat van die vierkante haken... wat ter wereld kan daar nu weer weggelaten zijn? maar dat van die muziekliefhebbers klopt niet. Ik wéét het, want ik was er. Inderdaad was Ter Braak toen kennelijk in zijn ontluisterperiode, hij demaskeerde alles, zelfs de filmkunst. Onuit-