bijna een bos. Het is er heel rustig. Stadsgeluiden dringen wel tot me door, maar als iets dat van ver komt.
Stelen... Geen sterveling zou mij ervan verdenken mijn eigen manuscript gestolen te hebben. De enige moeilijkheid zou zijn om ongemerkt binnen te komen. Eigenlijk wel een leuk idee voor een verhaal. De schrijver, die paniek slaat als hij zijn manuscript heeft afgestaan en het terug gaat stelen.
In gedachten verzonken dwaal ik over dat plein met de winterse bomen. Toen mijn uitgever vanmiddag zijn voordeur opende om mij uit te laten, stond er net een jongeman op de stoep. Een bleke, schichtige, sjofele jongeman in een witte regenjas. Als die deur niet toevallig open gegaan was, zou hij misschien niet hebben durven bellen. Nu stond hij ineens tegenover de uitgever himself.
‘Ik schrijf wel eens gedichten,’ zei hij verwilderd, ‘en ik heb gehoord dat u gedichten uitgeeft. Ik heb er een paar bij me. Als u ze eens wilt lezen...’
Een beetje hooghartig, een beetje spottend, maar toch niet onvriendelijk nam de uitgever de gele enveloppe aan.
‘Je kunt nooit weten,’ zei hij tegen mij.
Die jongen zou de hoofdpersoon van mijn verhaal kunnen worden, dacht ik nu. De schrik is hem om het hart geslagen, nu hij beseft dat vreemde ogen lezen zullen wat hij geschreven heeft. Hij kan het niet verdragen. Hij mòet het manuscript terug hebben. Hij gaat het stelen. Hij zwerft om het huis van de uitgever heen. Hoe moet hij binnen komen? Och nou ja, de details verzin ik later wel. Het kan een huis zijn dat in een tuin staat en hij wandelt doodgewoon door de keukendeur naar binnen. In ieder geval lukt het. Hij gaat brutaal door de voordeur weer naar buiten. Met zijn manuscript.
Waarom zou ik niet eens een detective-verhaal schrijven? Diezelfde avond wordt de uitgever vermoord en