| |
| |
| |
Moet mijn zoon boekhandelaar worden?
Hooghartige houdingen ten opzichte van getallen zijn in de regel uitvloeisels van vrees en onkunde. En ik voel de drogreden wel, als ik mij troost met de gedachte dat de cijfer- en tijdrekenkunde maar gemaakte afspraken zijn, die de mens in zijn dromen, en peinzend over zijn verleden gewoonlijk negeert. De wrake des tijds zal stellig niet uitblijven, en ik voorzie de vreselijke dag, waarop ik iets heel vrolijks in de trein zal zien zitten, met lijn eraan, en de sierlijkste arabesken op de juiste plaatsen, iets zo fraai en voorjaarlijk dat zelfs in mij de eerste regels van een sonnet zo maar opspringen, naar buiten willen, en om een drukker roepen... de dag dan, waarop ze op zal staan, en me goeiig haar plaatsje zal aanbieden. Dat moet wel erg genoeg zijn om, gebroken, voorzichtig uit de rijdende trein te stappen. Die dag is wellicht niet ver meer af, want ik, argeloze in de rekenkunde, die voor cijfers en leeftijd geen gevoel bezit, ik wist eerst dat dat heel prille voorbij was, toen een zorgzame vader mij vroeg, of hij zijn zoon boekhandelaar zou laten worden. Ik wist toen eerst dat ik, uit de rijen der pukkelige pubers, opgenomen was in de rangen der mannen, wat zeg ik, reeds aanzat in de kring der wijzen, der ouden, die raad geven.
Of Uw zoon boekhandelaar moet worden?
| |
| |
In de eerste plaats moet U zoiets nooit aan de man van het vak vragen. Vraag nooit aan een tramconducteur, een glazenwasser, een medicus, een generaal of een millionair of Uw zoon tramconducteur, glazenwasser, med. gen. of mill. moet worden. Zij zullen U, ieder voor zich, sommigen zelfs, zoals de millionair, met tranen in de bewogen stem verzekeren: nooit, nooit, nooit... een hondenleven, meneer! De enig juiste volgorde is een tegengestelde, dus de tramconducteur vragen of Uw zoon millionair moet worden, enz. Dat is de beste manier om enthousiaste, of in ieder geval bevredigende en opbouwende antwoorden te verkrijgen. Het geluk is nu eenmaal altijd daar, waar wij niet zijn, zelfs in zulke dorre vakken als beroepskeuze. Ik heb een zeer goede boekverkoper gekend, een van de topmannen in het vak, die, als het hem soms al te benauwd gemaakt werd, zo extatisch kon gaan spreken over sigarenwinkels. ‘Vijf van tien, meneer? (voor-oorlogs!) Opsteken meneer? Mooi weer meneer! Twee kwartjes meneer. Dank U wel meneer! Dag meneer!’ Heerlijk leek hem dat. Laat ik er bij vertellen, dat hij uit het Noorden kwam, waar de zwijgzame mensen wonen.
Mijn eigen, geheime illusie, als het weer bar was geweest met eindeloze ruilers en de twijfelenden over te dun, te duur, te duister, mijn privé-ideaal dan was melkboer. Prachtig bestaan! ‘Mogge, mevrouw! Nog maar weer eens een litertje? Lekker weertje, hè. Dag mevrouw, dank
| |
| |
U wel!’ Omzetsnelheid uiterst bevredigend. Geen correspondentie en gedonder met de leverancier, in casu de koe. Geen vertegenwoordigers. Geen kwartaalrekeningen. Geen zichzendingen. Geen stroppen. En niks terug te nemen, na twee maanden, ‘omdat de meester zee as dat me het toch niet nodig hebben’, en niks te ruilen na Sinterklaas, als het helemaal uitgelezen boek terugkomt met een gescheurd omslag, en wat broodkruimels tussen de bladzijden. En nooit melk die te dik, te dun, te duur of te diep is.
Of Uw zoon boekhandelaar moetworden? Wel natuurlijk meneer, waarom niet? Hij leest zoveel, zegt U? Nou dat is wel heel prettig, dan heeft hij dat vast gehad, want een boekhandelaar heeft nu eenmaal geen tijd om te lezen. En verder zal hij zijn leven lang moeten studeren. Dat begint al dadelijk. Terecht hebben zij, die het weten kunnen, ingezien dat iemand, die op het uiterst merkwaardige idee komt, boekhandelaar te willen worden, nog verschrikkelijk veel te leren heeft, en zo komt het dan dat de jongeling, na het knopen van de touwtjes om de pakjes, het raadplegen van de drukwerktarieven, en het arbeiden met de stofdoek, 's avonds in zijn binnenkameren schriftelijk wordt ingewijd in velerlei zaken, die zijn vak betreffen. Hij moet iets weten van drukkers, binders, uitgevers, van het auteursrecht, en de organisatie van het boekenvak, en van stromingen in de letteren, waar ze stromen, hoe ze stromen, waarom ze stromen en waarnaartoe.
| |
| |
Daar is niets aan te doen. Hoe drukker het in de maatschappij wordt, hoe meer wij ons schouder aan schouder door de samenleving bewegen, des te verwikkelder wordt de structuur, zo verwikkeld, dat er zich zelfs tussen mijn melkdrinker en zijn koe grote fabrieken gewrongen hebben, chemici en coöperaties, vakbelangen en belastingvraagstukken. Als vroeger een schrijver een boek had gemaakt, dan ging hij er mee naar een man, die het drukte, inbond en verkocht aan de man voor wie het geschreven was, die er practisch op zat te wachten, omdat het hem interesseerde. Dat was alles, het ging bijna van man tot man. Als de schrijver schelden wilde, en dat konden ze in die dagen, dan wist hij op wie hij schelden moest, en wilde hij onderrichten, dan wist hij waar het zijn gehoor aan schortte. Dat was de tijd, dat een boek verdween als een scheut water in dorstig land. De eerste Amerikaanse best seller, het Bay Psalm Book, dat in 1640 verscheen, had een oplaag van 1700 exemplaren, en was onmiddellijk uitverkocht, terwijl er toen in Nieuw-Engeland 3500 gezinnen woonden. Een verhouding, die wel nooit weer bereikt is, en waarbij Forever Amber maar een winkeldochter lijkt. Nu bevindt er zich tussen schrijver en lezer een klein leger van agenten, uitgevers, ‘readers’, bewerkers, zetters, drukkers, binders, vertegenwoordigers, boekverkopers. Het begin en het eind zijn individuele zaken gebleven: de schrijver... de lezer. En men mag er de boekverkoper bij rekenen. Hij kan van zijn
| |
| |
bedrijf geen pak-maar-mee-winkel maken, maar moet zoveel mogelijk het persoonlijk contact met zijn klanten behouden, en hun wensen kennen. Hij moet weten wat hij met hen wagen kan, en wat niet, hij moet in zijn winkel bereikbaar zijn, maar het helpt hem bovendien niet of zijn personeel al de vakbladen leest, als hij het zelf ook niet doet. En daarom weer moet hij, als hij weet wat zijn klanten wensen, zelf de inkoop behandelen, of er althans bij aanwezig zijn, en hij moet zelf zijn voorraad kennen. En behalve natuurlijk de gewone rompslomp van een bedrijf, de financiering, de behandeling van de sociale en fiscale zorgen, is er nog de correspondentie met uitgevers en cliënten, die dikwijls persoonlijke aandacht vraagt, er zijn gedeelten van de boekhouding te behandelen, de inrichting en het bijhouden van zijn klantenlijsten... maar aan dit alles komt hij overdag maar zelden toe. Want vóór alles komt de belangrijke heer die en die, de klant, die nooit met de bediende wil spreken, maar altijd meneer zelf wil doorzagen. Daar gaat de telefoon en komt de gewichtige zus en zo aan het woord, die het ook alleen maar met meneer stellen wil, of het nu over een encyclopaedie gaat of over een spoorboekje, er komen drie vertegenwoordigers tegelijk, en een werkelijk goede klant, die het weet, en het nu ook weer precies weten wil... Men begrijpt wel dat er eigenlijk vergunning verleend moest worden om die brave zielen, die in een boekwinkel lopen te koeren van: ‘Hoe
| |
| |
heerlijk! U zit zeker de hele dag te lezen, niet?’, ter plaatse te mogen terechtstellen.
Het merkwaardigste is dan ook wel dat, op de een of andere wijze, hoe is nog altijd onduidelijk, de boekhandelaar er bovendien nog in slaagt op de hoogte te blijven van wat er, vooral zo in November, bij pakken en kisten vol, aan nieuwe boeken bij hem naar binnen wordt gedragen. Als er in Nederland een driehonderd uitgevers vijf boeken per jaar uitgeven, dan zijn dat 1500 boeken, vijf boeken per avond. Dat is hàrd lezen. Dat is geen tijd om met de vrouw te vrijen, met de kinderen dartel te doen, te kegelen, of naar de bioscoop te gaan.
Om alle genoemde redenen heeft een boekverkoper 48 uur in een etmaal nodig. 24 voor zijn zaak, 8 om te slapen, 12 om te lezen, en de rest voor spel en dans. Voor eten is bij deze begroting geen tijd uitgetrokken, daar zijn in het algemeen de bedrijfsresultaten niet naar. Maar dat is een onderwerp, waar ik met een grote boog omheen ga.
Dit zijn dan nog maar enkele schaduwzijden van het vak. Is het te verwonderen, dat er, in vakkringen, onrust heerst over de wijzigingen in de vorm van het schedeldak der boekverkopers? Zijn de hier maar luchtig geschetste omstandigheden niet meer dan voldoende om ook de platste schedel te veranderen in een pyramide van bescheiden omvang? Bij zoveel zorgen moeten de schedelvormen hun blijde rondheid wel
| |
| |
verliezen. Onder de druk van dat uiterst spitse denken, onder de hitte van dat peinzen, en het woest en gemarteld bewegen van het brein gaan de schedeldaken zich vervormen, en de puntvorm aannemen. Hier en bij hen kan men de ontwikkeling gadeslaan van wat men in Amsterdam een ‘punthoofd’ placht te noemen.
Het moet nu toch wel duidelijk zijn, dat het boekhandelaarsvak een bedrijf is vol geheimzinnigheden. Maar hoe geheim de manier moge zijn, waarop de boekverkoper er in slaagt om van een etmaal 48 uur te maken, eerst recht in nevelen gehuld ligt het antwoord op de vraag waarom, bij zoveel gruwelen, het ras niet uitsterft. Waarom komen er, als de oude met zuchten van verlichting de ogen sluiten, nog altijd weer nieuwe boekhandelaren? Ik houd het er voor dat het een afwijking in het bloed is. Daardoor kunnen ze het niet laten, en kunnen ze het niet helpen. Het is dikwijls erfelijk, maar soms ook een kwestie van idealisme en jonkheid. Dan is een boekwinkel wel een hard schooltje. Die operateur met de stofdoek, die meent dat een boekwinkel een inrichting is, waar teder gedaan wordt met literatuur, bemerkt trouwens in de regel zijn vergissing vrij spoedig. De heel goede en de heel grote literatuur is en blijft een zaak van kaneelwegen, dat, meen ik, bij het lood geschiedt. We behoeven er niet al te bezorgd om te zijn, ze komt er wel, maar zo langzaam dat het woord omzetsnelheid er honend bij klinkt. Maar naast die litera- | |
| |
tuur ligt een enorm terrein van boeken, die het mensdom om allerlei practische redenen nodig heeft. En die boeken weten te vinden, in handen weten te krijgen, ervoor te zorgen, dat het juiste boek bij de juiste man komt, dat alles heeft met idealisme misschien niet zo'n direct verband, maar kan veel voldoening geven. En het luisteren naar de vreemde wensen van de vreemde mensen. Hun voorkeuren, en het waarom van die voorkeuren. En het voorzichtig opsporen van die voorkeuren. En dan is er de zelden uitgesproken vreugde, dat het voor het kind in ons Sinterklaas is op iedere dag, dat er pakken komen met nieuwe boeken. De spanning wat Jantje er nu weer van gemaakt zal hebben, of die goede ouwe Anna met haar zoveelste roman, en of we die stapel ooit kwijt zullen raken, die we toch maar weer gewaagd hebben. Dan is er de
drukte in de wintermaanden, waarvan we houden, ondanks het kwaadspreken dat we er over doen. Er zijn de kinderen, die de keus zo moeilijk vinden, en het liefst maar alles zouden kopen. Er zijn de klanten, die de vrienden geworden zijn. En die paar boeken, die vrienden geworden zijn, en waarvoor we altijd weer nieuwe slachtoffers zoeken. Maar hoe meer je van die boeken houdt, hoe moeilijker het wordt om precies te zeggen waarom.
Net als met de boekhandel...
|
|