| |
| |
| |
Overpeinzingen van een boekverkoper
Een boek schrijven is een taak, die alleen maar een pen, inkt en papier vereist; een boek drukken is wat moeilijker, want het genie schrijft dikwijls zo onduidelijk; een boek lezen is nog weer moeilijker, want men moet zo worstelen met de slaap; maar het moeilijkste van alles, dat is een boek verkópen.
Wie deze wijsheid wenst te kauwen, te slikken en hoopt te verteren, doet wèl het zout er niet bij te vergeten. We herinneren ons gelukkig nog wel zo wat, dat men nooit geheel en zeker niet altijd geloven moet wat een Duitser beweert en ik heb deze mening van Felix Dahn ook maar aangehaald omdat hij de boekverkoper zo vriendelijk in het zonnetje zet. En er zijn boekverkopers die wel eens wat zon mogen hebben.
Kijk, daar staat, na de zware jaren, de weer enigszins gevulde boekverkoper weer bij zijn alleszins gevulde boekenplanken; hij buigt, voor zover de tijd hem dat toelaat, weer als een knipmes voor de mevrouwen; hij kan weer antwoorden op duizend vragen; het publiek kan weer kiezen, het mag, o milde weelde, weer een beetje lastig zijn; er worden weer boeken verkòcht in plaats van beschikbaar gesteld en uitgereikt.
Er was een tijd nietwaar dat hij, de boekverkoper, met een zucht de steile berg van elke nieu- | |
| |
we dag beklom; dat hij, zijn hoffelijk verleden indachtig, zich des morgens wel met bezwaard gemoed, maar toch met goede wil naast zijn ledige planken opstelde, de eerste client-met-optimisme het noodzakelijke koude stortbad met zachte, zelfs deernisvolle hand toebereidde in de welhaast klassieke bewoordingen: ‘Het spijt mij zéér, maar ik kan U er niet meer aan helpen; het is uitverkocht en het wordt voorlopig niet herdrukt’. Maar hoe zwak is de mens! De stormloop liet niet af, en tegen de avond was hij ingezakt als een versmolten kaarsje, kon hij alleen nog als een op hol geslagen gramofoonplaat zeggen: ‘òp...òp...òp...òp’.
Het was dan, na sluitingstijd, de moeilijke taak van de boekverkopersvrouw, de trouwe gade, het versmolten kaarsje weer wat op te richten, slagen van het aantal rijen waarin zij gestaan had, en wat ze die dag allemaal niet meer had kunnen kopen.
Het was evenwel niet alleen somberheid. Uitgevers met milde harten, gedwongen rustend van jaren onstuimig uitgeven, bestegen met hoopvolle stap de wenteltrappen hunner paleizen, vonden er hóóg, hóóg, verlaten zolders die reeds lang niet meer kraakten, doken er moedig in het stof der eeuwen, en lachten hun vergeten vergissingen toe. Rappe handen ontdeden de vergissingen flauwtjes van al te veel stof, verwerkten ze tot pakken die op wondere wijzen bij breed
| |
| |
grijnzende boekverkopers aankwamen. De grijns bestierf hen spoedig op de bleke kaken als zij de pakken openden en de oude vergissingen daar zagen liggen zonder de hoopgevende, maar wel eens bedriegelijke glans die het nieuwe nu eenmaal heeft. Ze waren, de vergissingen, als zovele schimmen die uit het graf verrezen, en hem herinnerden aan teleurstellingen en opruimingsprijzen. Maar toch... 'smorgens stonden de kasten tenminste weer vol; als kudden wolven stortte een grimmig en vastbesloten publiek er zich op, en weer tegen de avond kon de boekverkoper alleen nog maar hikken: ‘...vier negentig... vier negentig...’ Tijd om dank U te zeggen werd hem niet gelaten, geld terug geven was ook niet nodig en na sluitingstijd moest de bezorgd geworden, ‘opgemelde’ trouwe gade hem uit zijn kasrol wikkelen, of hem opdelven uit een berg bankpapier voor zijn weer lege kasten, en zijn opgewonden kreten van vier negentig stillen met surrogaatkoffie en een suikerbiet.
Het was een nieuw publiek dat zich zo begerig toonde, en het liet zich bij wat ik dan gemakshalve nog maar de aankoop van een boek zal noemen, in hoofdzaak leiden door drie overwegingen in deze volgorde:
Kost het geld? (‘Het mag wel wat duurder zijn, meneer’.)
Zit er een band om?
Staan er ook letters in?
Wie hieraan wenst te twijfelen kan ik verzeke- | |
| |
ren, dat het een hard en manlijk gemoed vereiste, dat het een dagelijkse strijd was de verlokkelijkste aanbiedingen af te slaan op een arme proefband waarin een uitgever liet zien hoe hij een groot werk na de oorlog dacht uit te geven, en waarin enkele reproducties en een vel tekst een aantal malen waren afgedrukt om een denkbeeld van de inhoud, de uitvoering en de banddikte te geven. Het uitgeversmodel voldeed namelijk slechts aan de laatste twee voorwaarden: er zat een band om; er stonden ook letters in; het koste helaas alleen geen geld want het was niet te koop.
Zelfs de meest verstokte optimist onder de boekverkopers zal toch wel niet gedacht hebben dat deze lieden met geld te veel, àllen toekomstige klanten waren, en nu wij, zoals men dat in het Noorden zo vriendelijk zegt, weer ‘onder ons eigen volk’ zijn, mag ik wel bekennen dat ik hen met hun honger naar letters, mijn ‘boterletterklanten’ noemde, die mij ijlings zouden verlaten wanneer, na de oorlog en zo tegen de winter, de banketbakkers weer aan typografie gingen doen.
Toch had een dergelijk, soms wat te stormachtig gewoel in de wel eens wat te vredige sfeer van een boekwinkel een paar goede kanten.
Dat uiterst merkwaardige verlangen naar de ‘nieuwste’ uitgaven was dood en begraven. Aan nagenoeg iedere zotternij ligt nog wel iets redelijks ten grondslag. Wat het niet-wetenschappelijke betreft, is de zucht naar het boek van overmorgen, dat aantrekkelijker moet zijn dan dat
| |
| |
van vandaag, een van de dwingendste maar onzinnigste wensen waarmee een boekverkoper rekening heeft te houden; het doet, wat dit aangaat, zijn vak grenzen aan de zoveel romantischer branche van de dameshoedjes. Een Engels schrijver met een ontzagwekkend verleden in boeken heeft eens opgemerkt dat men, wanneer men nieuwe ideeën wil hebben, oude schrijvers moet lezen, en wil men oude ideeën, dan dient men zich tot de nieuwe te wenden. Het is goed dat hij reeds lang overleden is, en ik hoop aan een prettige ziekte; hij ware in vooroorlogse dagen zeker van verdriet gestorven.
Deze vraag nu naar nieuwst en allernieuwst had in de oorlog afgedaan en vele goede, maar oudere boeken hebben toch hun kopers gevonden. De uitgeversvergissingen waarover ik sprak betroffen zeker niet altijd de slechtste werken. De vraag: waarom wordt dìt boek goed verkocht en dàt nauwelijks, is voor de hand liggend, en is tevens het verwikkeldste probleem dat in een uitgeversloopbaan tevergeefs om oplossing smeekt. En wie meent dat de innerlijke waarde van een boek daarbij van het éérste belang is, vergist zich aanzienlijk en moet maar geen uitgever worden. Het enige dat hij dan voortreffelijk zou uitgeven was zijn geld, en er zijn veel eenvoudiger, pijnlozer, maar weinig snellere manieren om dat kwijt te raken.
De boekenkopers hadden het er goed bij, en al is er veel rommel opgeruimd, er waren ook wer- | |
| |
ken bij die in de stilte van de avond, een van de zeldzame zegeningen van de oorlog, bezitters vonden, die er weer mee hebben leren lezen.
En dat is de tweede en belangrijkste goede zijde. Naast een waanzinnige drift om geld uit te geven, onverschillig waaraan, was er een zeker nauwelijks minder hevig zoeken naar kwaliteit, blijkend uit de vraag naar goede poëzie. Toen de moderne verstrooiingen van bioscoop, radio, bridgeavonden te flauw van smaak bleken of niet meer na te streven waren, is door menigeen de vrede gevonden die de zwijgzame confrontatie van schrijver en lezer vermag te geven, bleek het dat een wijsheid van soms slechts enkele regels het vol kon houden tegen de nood van het bijna naakt geworden bestaan, dat een versregel een wand kon zijn om zich aan op te richten, een pantsering om rechtop te blijven tegen het geweld, een bezit kon worden op geheel nieuwe en onvermoede wijze waardevol en onvervreemdbaar.
En dat is de winst. Dat er nu in dit land méér mensen zijn die na een concert de radio ook eens af willen zetten; die voor hun boeken staan en, anders dan vroeger, wat stilte willen hebben in hun leven, de stilte die nodig is om de dialoog voort te zetten met de auteur. Dat er méér mensen zijn, die ontdekt hebben dat een boek iets anders zijn kan dan een verdovingsmiddel dat men huren kan voor een paar centen per dag; méér mensen die ervaren hebben dat er boeken
| |
| |
zijn waard om te bezitten, al kosten ze geld, zelfs véél geld misschien; dat er boeken zijn - er zijn er - om eerbied voor te hebben.
En eerbied... maar dat is de buigende seringetak in de voorjaarswind, dat is de manestraal en het ontluikend groen, dat is, bij boeken althans, het begin van de liefde.
|
|