Het eiland der Sirenen
(1952)–Jacques den Haan– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
Over de kinderen BelialsWant dat zijn ze, de heidenen! De boekheidenen! Kan men zich indenken in wélke mate ze de gramschap van die vreedzame mensen rond het boek hebben opgewekt, dat die zich over hen in zulke krachttermen uitlaten? De kracht van de term ontspruit helaas uit de onmacht van de toorn. ‘Richt U eens tot de heidenen!’ werd mij verzocht. Dat blind vertrouwen in mijn bovennatuurlijke krachten deed mij veel goed. Zoveel goed als mijn oude collega, de alchemist, wanneer hij een schepje salpeteraarde en een blokje lood meekreeg, en hij de koning de volgende morgen op de stoep kon verwachten om het goud op te halen. Het zich schriftelijk tot de heidenen wenden is namelijk even effectief en zinvol als het houden van lezingen over home training voor schaatsenrijden in de Soedan. Iedere boekheiden is te herkennen aan de snelheid van zijn vlucht voor drukwerk en aan de ongeneeslijkheid van zijn afkeer. Hoe deze ontstaat is een geheim waarvan, vertrouw ik, de oplossing sluimert in de nog ongepubliceerde Verhandelingen van de Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek, die bij haar studies over dit brandend probleem de genetische en de embryologische zijde stellig niet verwaarloosd zal hebben. Door het betreurd ontbreken van haar gedegen, weten- | |
[pagina 78]
| |
schappelijke voorlichting zal ik mij dus noodgedwongen, en toch zo gaarne, slechts met boosaardige geruchten kunnen bezighouden. Want boosaardig zijn natuurlijk dezulken die beweren dat die afkeer al in de moedermelk zit. Dit is een leerstelling uit de school van de Engelsman, die zei dat de liefde voor het boek zo manlijk is als een baard. Alleen diepgaande meditatie, en een rijpe ervaring kunnen de overtuiging bijbrengen, dat deze stelling de vrouwen geenszins volkomen uitsluit. Een andere denkrichting - minder snood - bevindt dat er geen twijfel aan is, dat, in de jeugd, alleen de zeer sterken de schooldeuren achter zich dicht doen met nog een gram aanhankelijkheid voor het boek in hun prille zielen. Het merendeel der jongeren gaat uit in de wereld met het verbeten besluit nooit weer een boek open te doen. Het is niet eenvoudig hen te lasso-en en in onze boekwinkels binnen te lokken. Het vereist minstens een wereldoorlog om ‘plezierlezers’ van hen te maken. Bij het ontbreken daarvan is het misschien het beste, hun langzaam bij te brengen, dat een boek gewoon maar een stuk gereedschap is, een middel om er een paar foefjes uit op te steken, het middel om, op een bepaald gebied, iets slimmer te zijn dan hun buurman. Vang ze met een vakboek! Over canasta en atoomsplitsen voor huishoudelijk gebruik, het plaveisel in het oude Rome, de kleuren van kanarievogels, het redden van zielen en drenkelingen, de techniek | |
[pagina 79]
| |
van de bankbreuk en de revolutie... over alles is literatuur. Er is zelfs schriftelijk onderricht in het sterven, zoals ik laatst ervoer. De uitgever prees het aan als: ‘Een nuchtere bespreking van het probleem hoe een mogelijke dood tegemoet te treden’. Dat ‘mogelijke’ is eerst verkooppsychologie! Onlangs las ik dat er een heef de leeszaal van het British Museum betrad met de vraag aan de beamte of er ook boeken waren om te leren de duivel op te roepen. Een bibliotheekbeamte is nu eenmaal niets meer vreemd en hij kwam dan ook blij met allerlei kabbalistiek in oude handschriften aandragen, en verstrekte hem die ter studie en overweging. Het duurde niet zo heel lang of zijn klantje was weer terug met de bemerking dat hij daar niets aan had, en dat hij niet op dwaalwegen geleid wilde worden. Hij stond er energiek op nu, en ter plaatse de duivel op te roepen. Men moet toch groot respect voor die beamte hebben, die hem onbewogen vertelde, dat hij zoiets niet dorst te doen omdat de aartsbisschop van Canterbury, die in het bestuur van het British Museum zat, daar zeker bezwaar tegen zou maken. We moeten de fout misschien wel heel vroeg zoeken, en het bijvoorbeeld al oneens zijn met de Prediker, die zegt: ‘Het oog wordt niet verzadigd met zien en het oor wordt niet vervuld van horen’. Het oor wordt inderdaad niet vervuld van horen. In menige woning is de radio | |
[pagina 80]
| |
dag en nacht op orkaansterkte aan het werk. Het oor van de gemiddelde Nederlander kan het allemaal aan: ochtendgymnastiek en morgenwijdingen, Cab Calloway en de Lieder ohne Worte, voetbalwedstrijden en bonte treinen; maar zet diezelfde gemiddelde Nederlander eens een paar dichtbedrukte pagina's voor, uit het geeft niet welk betoog, en let op de snelheid waarmee zijn oog verzadigd wordt, en een shut-down-staking begint. Mechanisch horen is normaal, mechanisch lezen doen alleen de ongeneeslijken. Toen ik eens in allerlei persoonlijke puzzles verward geraakt was, las ik, in bed, een bundel korte verhalen van Raymond Chandler. Er gebeurde zo het een en ander op die bladzijden, de lui vielen om als kegels, en ik lag te trillen in bed van het gestotter der machinegeweren. Ik las en ik las, en ik puzzlede op de achtergrond, tot ik na een bladzij of vijftien gelezen te hebben me toch wat begon te verbazen. Er werd een taal gesproken waarvan het idioom mij niet eigen was, een taal vol honing en gevoel, en ook weer met bitterheid, vrouwen begonnen te snikken, raapten hun eer bijeen, en verdwenen gebroken in de nacht. Ik kon er geen touw meer aan vast knopen, begon koortsig naar mijn moorden uit mausers te zoeken, keek eens op het omslag of ik, onwaarschijnlijk genoeg, ook iets anders gepakt kon hebben. Maar nee, broeders met schouders als rotsblokken hielden kanonnen van klein kaliber in hun vuisten en drukten de tedere arabesken | |
[pagina 81]
| |
van de wijfjes hunner keuze tegen de machtige borst. Na een diepgaande studie is mij tenslotte gebleken, dat een warhoofdige binder mijn vel met stoere knapen voor een vel uit het een of andere geknakte vrouwenverhaal verwisseld had. Razend was ik, maar dat ik vijftien bladzijden nodig had om dat uit te vinden, heeft me dieper geschokt dan die problemen waar ik toen zo mee zat, en die ik me nu niet meer herinner. Ik moet dat toeschrijven aan de heelkracht der lectuur. Nu ik hiermee tot het therapeutisch gedeelte ben overgegaan, moet ik wel zeggen, dat de heren van de Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek niet de hele dag naar de steen der wijzen zitten te zoeken. Ze zijn er, dacht ik, ook om een oogje in het zeil te houden wanneer er mensen hem op eigen houtje willen vinden. Het is, om maar eens iets te noemen allerminst uitgesloten dat er bijvoorbeeld in Texas, waar wel drie boekwinkels zijn, een figuur opstaat, die een ‘leesserum’ uitvindt, waardoor de mensen maanden achtereen willen lezen. Wat zouden de directies van de leesfabrieken er voor over hebben, wanneer ze de bevolking zoiets door hun biertje konden futselen! Onlangs is er al een heer ontdekt in Chicago, die een methode uitvond om sneller te kunnen lezen, een soort lees-stenografie.Ga naar voetnoot* Ik heb het vermoeden dat de Commissie deze heren onopvallend laat verdwijnen, al zou | |
[pagina 82]
| |
ik het persoonlijk veel attractiever vinden wanneer ze op het ‘Boekenbal’ luidruchtig gelynched mochten worden. Een boek schrijven, een boek maken dus, is namelijk nog altijd een handwerk. Maar als er te veel lezers komen wordt het een industrie, die op den duur zoveel nonsens vervaardigt dat niemand meer lezen wil, tot er weer iemand opstaat, die voorzichtig een boek maakt als handwerk, dat eerst een paar lezers vindt, en dan weer meer tot weer te veel, enz. enz. Dit is de cyclische theorie, die verder ontwikkeld wordt in het hoofdstuk over de wijsbegeerte van het boekverkopen uit deel 18 van de reeds genoemde ongepubliceerde Verhandelingen etc. Ik schets hier maar luchtigjes enkele van de moeilijkheden en de mogelijkheden betreffende de boekheidenen. Want al kan ik die kinderen van Belial dan niet beschreeuwen, ik zal hen toch bedreigen! Er ligt nog het een en ander voor hen in het zout! Zij zullen nog wel eens raar, en met een boek in de hand, wakker worden! |
|