| |
| |
| |
De best seller
‘...en uit die nameloze massa “best-seller-klanten” zal later het keurcorps van elite-lezers gerecruteerd worden’, sprak de grote man van de grote uitgeverij.
Zijn ontboezeming heeft dat blijgestemde dat voor zoveel succesvolle zakenlieden typerend is en dat doorgaans met een bepaalde wezenloosheid vermengd is. Om tot het waarderen van grote literatuur te geraken moeten we dus eerst de bewaarschool van de best seller doorleden hebben. Men make dus het best reclame voor een mandolineclub of een verband van harmonicaspelers onder het motto: ‘Klein beginnen, hier worden de toekomstige Beethovens getraind’. Zomin men evenwel ooit een bewonderaar van Debussy of Bach worden zal door herhaaldelijk naar virtuoze uitvoeringen van ‘Dichter und Bauer’ te luisteren, zo min zal ooit een voederen van het publiek met leesvoer een elite kweken, die zich met verantwoorde literatuur zal gaan bezighouden.
Het verdedigen van de best seller is een hachelijke zaak en een verdediging als deze legt zelf reeds een der ernstigste gevaren van de best-selleritis bloot. Het zou ruim voldoende zijn, wanneer de uitgever zich dan al genoopt voelde te spreken - hetgeen vroeger de uitgevers van ‘hard- | |
| |
lopers’ wijselijk nooit deden -, te zeggen: ‘Beste lieden boekverkopers, hier hebben we er weer een; laten we er goed aan verdienen, we kunnen zo iets allemaal heel best gebruiken’. En tegen de bezwaarden om der letteren wille zegge hij: ‘Waarom het publiek die ontspanning niet gegund? Wat is er op tegen wanneer het zich simpelweg vermaakt met een spannende roman, omdat het zich nu eenmaal niet wenst te verdiepen in allerlei zwaars en moeilijks?’
Het antwoord kan alleen maar zijn: Er is niets op tegen.
De gezwollen bankrekening is evenwel niet voldoende. Men wil ook nog wat aan het cultuurdragen meedoen, en dan komen de drogredenen er aan te pas, dan wordt de cultuur zo versneden dat men er toch ingewrongen kan worden, met vette portefeuille en al.
Tegen het vermaak, de ontspanning is niets aan te voeren. Het gevaar ligt evenwel bij de vervalsing. Het gevaar ligt daar, dat de man die tien best sellers gelezen heeft, oordelen gaat vellen over literatuur, dat de man die Jan Wendelaar literair ontmoet heeft, meent de mens te kennen, dat de man die Merijntje Gijzen verslond, denkt dat hij een kind tegen kwam, dat de man die de vergulde illusie verteert, vindt dat hij de wereld kent.
Het is duidelijk dat een auteur in de roos schiet wanneer hij problemen opwerpt die hij met een ietwat blinde blijmoedigheid elegant en volledig
| |
| |
oplost, of wanneer hij in het algemeen meedoet aan een vervalsing der werkelijkheid, die zakelijk succesvoller is, naarmate ze meer de illusie huldigt. En ik zie het nu eenmaal als een kwaad, een kwaad dat me zo herhaaldelijk blijkt uit gesprekken of uit de boeken waarmee onze naoorlogse wereld overstroomd wordt, dat wij ons hoe langer hoe meer in de illusie proberen te redden; illusies ten opzichte van de samenleving, de kunst, de goede intenties van het mensdom, terwijl daarentegen de werkelijkheid, de opmars der feiten zich voltrekt langs wegen die wel bijna volkomen tegengesteld zijn. En als we nu maar niet regelmatig, onontkoombaar en pijnlijk met de realiteiten van leven, dood en gang der historie geconfronteerd werden! Hoewel ik er vlak voor ben dat wij privé alles in het werk stellen, om tenminste onze dromen te redden, hoewel er geen enkel bezwaar tegen bestaat de illusie in de literatuur te ontmoeten, is er alles op tegen dat de illusie ontaardt in een confectieroes, dat zij aan de lopende band tot stand komt, uitgedeeld wordt à raison van een cent een lik, verwordt tot een massale, chronische werkelijkheidsverschuiving. Literatuur die de wensdromen der massa probeert te vervullen, is surrogaat. Dat blijkt geen bezwaar, want we leven in de eeuw der surrogaten. De best-sellerij van heden maakt een slim gebruik van de onbevredigdheden der massa met dat heden, om grote historische taferelen te ontwerpen, die het coloriet hebben van ansichtkaarten. De
| |
| |
uitgever wordt hierdoor tevens de gelegenheid geboden boekomslagen te laten ontwerpen met vrouwen in de meest zinvervoerende decolleté's. Deze gehele literatuur steunt op twee zeer fraaie borsten, en men spreekt in Amerika dan ook terecht van een ‘breast seller’. De man die zich vermaakt met de bedgymnastiek uit Forever Amber amuseert zich met de gymnastiek die hij zelf had willen bedrijven; wie zich bezig houdt met de reizen, de schone vrouwen, de duels uit Anthony Adverse, vecht zelf die duels. Maar, op een koopje. Hij zet daarna zijn hoed op, zij het met een zucht, proeft, zoals Ter Braak eens zei, ‘een oude zoen van zijn vrouw’ en begeeft zich gelaten naar zijn debet en credit. Hij heeft hevig geleefd! Op een koopje!
We zoeken allen steeds meer in onze lectuur de verlengstukken van onze verlangens, de bevestiging van onze eigen denkbeelden, het complement van onze inzichten, terwijl de uiteenzetting met de tegenstander, met de man van de nieuwe, harde en onaangename denkbeelden, hoe langer hoe meer vermeden wordt. Geschiedt dit massaal, dan kan het moeilijk anders, of dit toegeven aan ons aller vraag moet leiden tot een devaluatie, tot een algehele ontluistering van waarden; het is een weg, waarop een terugkeer onbestaanbaar lijkt, die voeren moet naar steeds goedkopere illusies, en steeds huileriger mensenliefde. Want voorwaarde nummer een is, dat het open hart van de auteur ons van zijn bladzijden tege- | |
| |
moet bonst. We mogen nooit en nergens vergeten, dat hij ons onstuimig liefheeft, met een alles omvattende liefde, waarvoor geen papieren offer hem te veel is. Van ons wordt slechts het offer gevraagd van enkele zilverlingen. Dat is alles wat deze liefde kost, en ze is in de regel daarmee ook rijkelijk betaald. Er ontstaat een onmiskenbare onrust, wanneer het niet dadelijk duidelijk is, hoeveel de schrijver wel van ons houdt. Men voert de vreemdste argumenten aan, wanneer het gesprek komt op een roman van een onzer bekendste schrijvers, waarin hij een aantal mensen ten tonele voert, die in alle decentheid naakter zijn, en wezenlijker, dan we ze in lange tijd ontmoet hebben, en die hij doet bewegen met een koele, wat grimmige spot, die vermengd is met de hooghartigheid van een onaandoenlijk toeschouwer. Hij heeft wellicht wat te veel de nadruk op hun afdwalingen gelegd. ‘Hun gedragingen zijn niet verantwoord’, zei me iemand. De onze natuurlijk altijd. Daar zijn altijd namen en verklaringen voor te vinden in de leerboeken. En hebben we die gevonden, dan zijn ze meteen blijkbaar verantwoord.
‘Ze zijn immers allemaal gek’, zei een ander over die romanfiguren. Beleefd man als ik steeds probeer te zijn, kon ik hem moeilijk zeggen: ‘Niet zoveel gekker als jij, broeder, als je 's avonds in je borstrok staat’. Maar ik dàcht het wel. Gek is alles, wat er achter onze schutting gebeurt, en het is op merkwaardige wijzen rekbaar, zoals een
| |
| |
van mijn vrienden bleek. Hij kreeg eens het verzoek, of hij, in verband met een lezing, overleg wilde plegen met een bekend letterkundige. Hij zocht hem op, en hij bezweert nog altijd, dat hij niets anders gezegd heeft dan: ‘Goede middag, mevrouwen meneer! Mooi weer vandaag’. (Het wàs mooi weer, anders zou men nog veronderstellen dat het bijvoorbeeld hard regende.) ‘Hoe maakt U het’, tegen mevrouw; ‘graag met suiker’, bij de thee, ‘dank U wel’, toen hij de thee kreeg. De rest van de tijd sprak zijn gastheer. Aan het eind van diens vertoog zei mijn vriend: ‘Dank U wel, ik zal er zijn’. Verder weer: ‘goede middag’, en toen stond hij weer buiten. ‘Later’, aldus mijn vriend, ‘hoorde ik dat hij N. heeft opgebeld, en dat hij van mij gezegd heeft: ‘Wel een geschikte kerel, maar hij is wel helemaal gek, hè’. ‘En dat’, vervolgde mijn vriend, ‘terwijl ik altijd dacht dat ik de normaalste man ter wereld was’. Ik heb mijn vriend wat getroost, maar hem er toch op gewezen, dat het een verdacht teken was, dat hij zich de normaalste man ter wereld waande. ‘Het is toch genoegzaam bekend’, vervolgde ik, ‘dat ik dat ben’.
Als we nu maar blijven veronderstellen dat de mensen zo in elkaar zitten, zoals we hen zien werken met kopjes thee en suikertangen, charmante lachjes en jeneverflessen, en we bouwen op die glimlachjes en de conflictjes literaturen, dan bezitten we een gave, een gave, waarmee we rijk kunnen worden. Met die gave zouden we trou- | |
| |
wens net zo goed in de politiek kunnen gaan, of in de autohandel. We werden dan veel sneller welgesteld, en minstens even snel weer vergeten. Doch komt er een man, die langs de suikertangen heenkijkt in onze magere harten, dan worden we maar onrustig, vinden zijn schepselen gek en psychologisch niet verantwoord, maar bedoelen eigenlijk doorlopend: zo zijn wij niet! Wij niet! Waarom kijkt hij naar ons als een anatoom naar een lijk in de snijzaal? Waarom heeft hij ons niet even luidruchtig lief als zijn collega's, die we toch rijk maken?
Maar zoals hij door die suikertangen kijkt, zo heeft hij ook de achterkant van deze liefde bezien, en er zonder moeite doorheen gestoten. Ons gaan in de samenleving is oneindig gecompliceerd. Het zoeken naar de waarheid is als het graven in de aardkorst: plioceen, eoceen, carboon, cambrium: allemaal waar en nooit diep genoeg.
Bezien we de humanité en masse, dan moeten we toch denken: wat zijn we lelijk en wat doen we raar! Maar of we raar doen of niet, het gaat om ons getal. Daarin schuilt de macht. De strijd om die macht, dat is het spelletje van nu. En bij dat spelletje, op ieder gebied, is niet de werkelijkheid de grote inzet, maar de illusie. De werkelijkheid is een onverzettelijke, zwijgende, dreigende, onverstoorbaar schrijdende macht; de illusie kan in iedere vermomming optreden, is steeds een gewillige dienares, ze is de grote hoer van Babylon, ze is altijd te koop.
| |
| |
Niet tegen de illusie als buitenwereldlijk verlengstuk der realiteit, wèl tegen de illusie als werkelijkheidsvervalsing, de illusie als handelswaar, de illusie als pasmunt, zijn deze ontboezemingen gericht. Tegen het woord van de man, met wie ik begon, tegen zijn profetisch gebaar van: uit mij zal hij voortkomen... Uit U zal niets voortkomen dan geld.
Niet datik iets tegen geld heb... De gestroomlijnde illusie ligt dan, gebonden en wel bij stapels in onze winkels. We zijn weer gekomen bij de interessante speculatie van de volgorde van de kip en het ei, want, en deze waarheid als een koe zij mij vergeven, een best seller is alleen dat boek dat best sold is. En hoewel de boekverkoper zijn reclame natuurlijk aanhaakt aan de campagne van de uitgever, door zijn etalages, raambiljetten, enz. de verkoop stimuleert, is het toch een feit dat hij zich waarschijnlijk zelden geheel en al achter dat boek plaatst. Wie de vraag, om zo maar een boek, beantwoordt met een greep naar de hardloper, laat zich de kans ontgaan een boek te verkopen dat kwalitatief niet onder behoeft te doen, evenwel minder evident in de gunst staat, maar toch ook van de planken moet.
In een tijd, dat het met een onkostencijfer om van te rillen een levenskwestie geworden is, tot elke prijs omzet te halen zijn de best sellers een uitkomst. Het geritsel van banknoten is een schone muziek, die vele stormen bezweert en vele smarten stilt. Het verkopen van een veel gevraagd
| |
| |
boek vergt daarbij weinig van ons geduld, gaat snel en pijnloos, en, mocht het dan al, en dat is de vraag nog, op de lange duur tot een onbevredigd gevoel bij de kopers aanleiding geven, dan richt zich de rancune toch niet tegen de boekverkopers, omdat het publiek voor het overgrote deel naar dat boek vráágt.
De omzet van bestsellers is voor een niet onbelangrijk deel extra. Aarzelt het publiek tussen het geven van een das of een bloemetje, dan zal, wanneer het de gever te binnen schiet dat het nieuwe boek van X X X zo geweldig moet zijn, de keus nog wel eens onverwacht op dat boek vallen, terwijl de gedachte niet op zal komen wanneer er niet een boek hevig in de belangstelling staat. Een belangrijk deel van deze verkoop geschiedt aan een publiek dat doorgaans niet regelmatig boeken koopt, en dat is dan ook zonder twijfel een verblijdend teken, dat ons evenwel geen illusies behoeft te geven voor een groeiende verkoop in het algemeen. Dat publiek zal ons namelijk per eerste gelegenheid onmiddellijk en gedachteloos in de steek laten. Wie zich dan ook geheel en al op deze verkoop toelegt, bouwt op wel zeer wankele grondslag. Wie daarentegen zijn persoonlijkheid inzet voor het vormen van een kring van overtuigden, zal gemakkelijker de stormen kunnen doorstaan. Een boekenkoper kan het nu eenmaal nooit laten, alle crises ten spijt.
Een tegenkant van dat vrolijke gezicht van een vlotte verkoop is de onberekenbaarheid van de
| |
| |
publieke smaak, even onzeker als de grillen van de mode. Het is inderdaad dikwijls een kwestie van mode. Met dit verschil evenwel dat er in het modebedrijf slimme lieden in paleizen wonen te Parijs, New York en Londen, die de vraag weten te creëeren en te dirigeren. Voor het boek hebben we daartoe eigenlijk nog maar nauwelijks kans gezien. Teveel boeken die, volgens alle verwachtingen best sellers zouden worden, werden het toch niet, te veel dark horses wonnen de race. Er is bijvoorbeeld in Amerika het feit te constateren dat het publiek zich af begint te wenden van de historische best sellers, die dan ook volgens de kritiek, de laatste tijden van een ontstellende inferioriteit zijn. Waarom bijvoorbeeld het werk van Toynbee, A Study of History, een serieus en degelijk boek plotseling hevig in de gunst is gekomen, is niet duidelijk, maar wel een verblijdend en verrassend verschijnsel. Dermate verrassend zelfs voor de uitgever, dat hij zijn reclamekosten, die hij voor dit boek op $ 6.000 gesteld had, met liefst $ 25.000 verhoogde. De reclame liep hier kennelijk achter het feit van de vraag aan.
Het is nauwelijks aan te nemen dat een publiek dat het ene jaar Forever Amber begunstigt, zich het volgend jaar eenparig op een zo gedegen studie als die van Prof. Toynbee werpt. Is het dus nu een ander publiek, het publiek met de uiteenlopende smaken van de geregelde boekenkopers, dat zich ten opzichte van dit boek plotseling eendrachtig betoont? Moeilijke vragen.
| |
| |
Er schuilt een gevaar op lange termijn in een vervlakking van de goede smaak, in een devaluatie van literaire waarden. De redding zal dan moeten komen van waarlijk gigantische oplagen van enkele boeken, hetgeen een zo enorm uitgeversapparaat vereist, met zo'n verwikkelde finantiële structuur, dat het aantal uitgevers geringer zal worden. Dat dit in Amerika al aan de gang is, moge blijken uit het feit dat er daar 400 uitgevers opereren, maar dat meer dan de helft van de boekenproductie in handen is van slechts 42 firma's, dat is 10% van het totale aantal. Dat kan dan voor de Nederlandse boekhandelaren, die klagen over een teveel aan uitgevers een paradijselijke staat lijken, er is toch, vreemd genoeg, ook in Amerika overproductie en men moet wel bedenken dat de groot-kapitalisten die hun geld in grote ondernemingen steken, dat kapitaal laten renderen met àlle middelen.
Natuurlijk behoeven deze Amerikaanse verschijnselen ons hier niet al te zeer te verontrusten. Wanneer we lezen dat een filmmaatschappij een aandeel betaalde in de reclamekosten voor een roman, waarmee de uitgever grote plannen had, dan kunnen we begrijpen dat de filmmaatschappij belangen heeft bij de onvermijdelijke happy ending, bij een niet geringe dosis saccharine, maar het is een verschijnsel waaraan wij in Nederland wel nooit toe zullen komen, al zal ons de vertaling waarschijnlijk wel als een meesterwerk aangeboden worden.
| |
| |
Maar het is toch tekenend, die expansiedrift der droomfabrieken, zoals Ehrenburg de filmindustrie eens noemde, die penetraties op literair gebied, voor de intensievere verkoop der illusie.
Want heeft men ervaren, hoe behaaglijk de droom kan zijn, waarom zou men zich dan nog met onbehaaglijke dromen bezighouden? Er steekt toch geen kwaad in de illusie? Wanneer we de voorbeelden in de literatuur aan zijn uitspraak toetsen, dan moeten we Ezra Pound gelijk geven met zijn definitie van literatuur: ‘Literatuur is nieuws, dat nieuws blijft’. Zo is het ook met de illusie, die haar waarde bewijst door eeuwig te zijn. Maar de illusies, die in de fabriek gemaakt worden, en voor echt verkocht, zijn op de goedkoopste wijze ontstaan, en worden op de goedkoopste wijze verworven. Ze hebben dan ook de waarde van een ochtenblad.
En onze tijd, die alles verwerven wil op de gemakkelijkste en goedkoopste manier, die de beschikbare hoeveelheid cultuur, als ware het boter, wenst uit te smeren in de breedte, deze tijd wil niet inzien dat cultuur op een koopje een fictie is, dat het algemeen beschikbaar stellen van de resultaten van cultuur geen zin heeft, niemand zal bevredigen, omdat vooral in het moeizame verwerven haar waarde ligt.
Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis. Ook onze werkelijkheden zijn, wanneer we erover nadenken, benauwender illusoir dan ons wel lief is. Zo niet alles, dan toch wel veel is ‘slechts’ illusie.
| |
| |
Maar als we die illusies nu nog weer verder tot illusies gaan verdunnen, de schim nog verder gaan verschimmen, wat heeft dan nog zin? Het behoeft niet verlammend te werken wanneer we inzien dat we slechts in illusies geloofd hebben, wanneer die illusie dan tenminste eerlijk tot stand kwam. Integendeel, het is misschien de hoogste en de laatste wijsheid. Achter het Alles Vergängliche van Goethe tekent Anthony Beavis aan in zijn journaal in Huxley's Eyeless in Gaza: Vrage: Hoe verenigt men het geloof dat de wereld grotendeels illusoir is, met het geloof dat het niettemin noodzakelijk is die illusie te verbeteren?
Onze tijd verkiest de kwantiteit boven de kwaliteit. Misschien zal dat ook wel weer veranderen. Maar het blijft onze plicht binnen de grenzen van een zekere zakelijkheid het goede boek te verzorgen, en ons daarbij minder te laten raden door de zachte geleidelijkheid van onze eigen wensen, denkbeelden, instincten en de bevestiging daarvan door de auteur, dan wel door zijn eerlijk accent en zijn integriteit, die bij ieder kunstenaar van formaat niet te ontkennen zijn.
Daarbij roeien we tegen de stroom op. Maar ook daarvoor geldt de wijsheid van Huxley hierboven aangehaald, en die eigenlijk zoveel beknopter al gezegd is in het oude Oosten, de wijsheid van de zeer verhevene, de Boeddha: ‘Ist das nicht der, der weiss dass es nicht geht, und der es doch tut?’
|
|