| |
| |
| |
IX. Meid en Sam.
Juffrouw Meks vond 't 'n goed idée, juffrouw Meks vond 't 'n heel goed idee. Nou waren de heeren bij haar op de theevisite geweest en nou vroegen we haar terug, dat vond ze zeer attent.
Want we waren alletwee bedroefd en wisten niet waarom en toen had Sam gezegd, dat we dan morgenavend maar theevisite moesten maken, dat was een leuk verzetlolletje. Daar spraken we nu over met juffrouw Meks. Eerst wie d'r gevraagd zou worden: de huisjuffrouw natuurlijk en d'r man en juffrouw Lepelaar natuurlijk en nichie, die konnen dan met mekaar praten, dan waren ze alletwee rustig en dan wij-zelf, tenminste as de heere d'r niet op tegen hadde, dat Toosie ook kwam. 't Was toch altijd wel gemakkelijk zoo'n meissie d'rbij, voor 't doorgeven of om eris wat te halen of zoo. Toos zou er bij zijn. En juffrouw Meks zou voor alles zorgen. Wij gaven wel de theepartij, maar zij deed 't werk. Eerst thee met koekies en dan grenadine met taartjes en op 't end 'n angekleed boterhammetje. Drukdrijvig bedisselde juffrouw Meks: ‘En dan ruimen we de kamer wat op en nou moet u niet net uitgaan tegen dat ze kommen en een heele tijd te laat kommen, want nou bent u zal ik maar 's zegge de gastheere. En dan hoef u verder voor niks te zorrege’....
.....................
| |
| |
Toen luisterden ze allemaal en de huisjuffrouw vertelde: ‘Een voor een heb m'n broer ze doodgeslagen, alle zes, maar de mannetjesrat, die hadden we al in de knip dus toen bleef d'r alleen de moer over.’
‘Nou’ zegt Hein ‘nou ga ik toch niet weg, voor ik die ouwe moer ook heb.’ En toen ging-ie zachies de vloer opbreken, allegaande verder, en overal vond-ie rommel, papiersnippers en beentjes.., en toen eindelijk, daar had-ie d'r, zoo'n kanjer, heelemaal in mekaar zat-ie. Maar m'n broer, die is ook niet van gisteren die zeit wammes, pats, en daar had-ie 'm zoo’....
Huisjuffrouw hield op en de glorie van onze theepartij was op z'n hoogst, het was 't kenmoment, als wij of een van de anderen later over dien theedagavond zouden praten dan zouën we 'm zeker zien op dat ouwerattenmoment. Zwijgende aandacht spande op alle gezichten, alleen de man van de huisjuffrouw deed maar zoo van scherpe aandacht, omdat-ie 't meer gehoord had.
‘Ja’ zei juffrouw Lepelaar, die aandachtsheerlijkheid niet aan de huisjuffrouw gunde ‘mijn man het eris 'n rat in een vat van Malta-aardappelen doodgeslagen, ja’....
Maar huisjuffrouw kalm 't praat-en-luister-evenwicht wegend doorvertelde:
‘Zoo had-ie 'm in z'n nek’....
‘Kee’ zei-die ‘geef me de bijl’, en toen lei-die 'm zóó op de steenen vloer en toen hakte-n-ie 'm zoo plompverloren z'n kop af.’
Huisjuffrouw hield weer op en overzag de schare. Nichie had ‘o’ geroepen en juffrouw Meks ‘o, gossie’. En toen gingen ze allemaal praten over rattenmoordhistories in d'r familie en juffrouw Lepelaar begon weer over die rat in het Maltaäardappelenvat. Maar huisjuffrouw weer:
‘We hebben ze allemaal in een sinesappelenkissie gelegd met wat papier d'r tusschen en ze de buurt rondgestuurd’.
| |
| |
Aandacht was weg, juffrouw Lepelaar zat weer over dat aardappelen vat te praten met nichie, die almaar suikertjes at en de man van de huisjuffrouw plaagde Anna met Adriaan. Maar in 't drukrammelende theegebabbel kwamen zwijgingen. Nichie bedankte voor nog 'n koppie en de huisjuffrouw vertelde me heel in de intiemigheid van 'n zuster van nichie, die in de Nes in 'n kast had gezeten en gestorven was an nou-dat-begrijpt-u-wel.
Toen oordeelde juffrouw Meks, dat 't grenadine-en-taartjes tijd was.
‘An, ruim jij de theeboel d'ris even op, en geef me dat andere aan.’
En 't werd drukvroolijker verbazingroepen van alle kanten, toen de geelbruinlichtende grenadineflesschen op tafel kwamen en de kleurige schotels met taartjes, twee taartenschotels en de vischschaal en nichie vlug kijkend koos wat ze liefst had. Achter 't breede blad met glazen zat 't Meksenmenschje, en schonk in. Ze hoefde niet te kijkmeten, hoever d'r grenadine inmoest, net tot 't derde ribbeltje in 't glas en daarom schonk ze maar flinkop royalend. Toos gaf de glazen rond en Anna vulde bij met water.
‘Proef u nou eerst deris, juffrouw Bramer as u d'r water bij wil hebben, de leiding is dichtbij.’
‘En as d'r grenadine bij moet, kanne we dat dan ook krijgen?’ grapte de man van huisjuffrouw.
‘D'ris genoeg in’ zei waardig juffrouw Meks, die 't laatste druppeltje langs de rand van d'r eigen glas d'rin liet glijen en ze zette de flesch neer: ‘An, vul nou mijn glas even en geef effen de taartjes rond, en laat Toosie naar bed gaan.’
De taartjes gingen rond. De huisjuffrouw nam met fijnuitstaand pinkje, vinger-en-duim en 'n konijnensnoetje van fatsoen, een allerkleinst roomsoesje en nichie een moscovisch met mokka.
| |
| |
En ze aten allemaal, ieder met aparte mondbeweginkjes en nichie zoog lipsmakkend de bruine mokka klein-stukje voor stukje van d'r lepeltje af en toen ging ze 't mosconisch eten vlug mummelend met d'r bebbetjesbekje. En:
‘Nichie, dat moet u nooit doen, eerst de mokka en dan 't gebak, dan is 't gebak veel te droog,’ goedraadde juffrouw Lepelaar haar.
Het was weer een heugelijk vreugdmoment en juffrouw Meks glunderde glimmend over zoo'n royale traktatie en de man van de huisjuffrouw zei, dat-ie de gezondheid moest eten van m'neer Sam en van m'neer Driesse, en toen pakte-n-ie 'n groote roomhoren van de vischschotel en zei moeielijk met z'n mond-vol:
‘Op u gezondheid’ en hij grappigde zelf na: ‘Wie 't eerste in de grond leit.’
En toen begonnen ze allemaal te roepen, dat ze dan ook een taartje moesten hebben, maar huisjuffrouw dee of ze niks hoorde, praatte intiemig met mij over d'r huizen en hield niet van soofeel soet.
Er werd gebeld. Felluidend werd d'r gebeld.
‘Nee maar, wie is dat’ vraagde Meks ‘'t is al bij tienen.’
‘Wil ik effen kijken?’
‘O, nee, blijf u maar gerust zitten, ik zal 't zelf wel doen.
In de kamer was 't stil geworden, er werd gepraat langlijzend, om niet te doen of je luisterde, maar met lange zwijgpauzen, om toch wat te hooren. Aan de deur druk vrouwengepraat onbestemd, maar dan helder erdoorheenborend de scherpe stem van juffrouw Meks:
‘Ik wil 't meneer wel vragen, maar d'r is net fesite en we zitten allemaal bij mekaar de heere en wij, maar ik wil 't wel vragen.’ En toen vroeg ze 't:
‘Och, m'neer Sam, daar is de juffrouw van de winkel van Paul Kaiser en die zeit, dat 'r al meer dan 'n uur lang boven
| |
| |
d'r hoofd zoo geschreeuwd wordt en of u deris even wilt kommen kijken.’
‘Ik komme kijken? Waarom haalt ze de busdokter niet?’
‘Ja vraag u d'r dat zelf maar, dat weet ik ook niet.’
Aan de deur weer 't drukke vrouwengepraat en de stem van Sam grijsdekkend eroverheen en dan Sam binnen.
‘Enfin, ik zal d'r maar even heengaan, 't zal wel weer niks zijn... u hoeft niet op mij te wachten met boterameten, juffrouw Meks.’
‘Ja, zoo'n dokter,’ lachvleide juffrouw Kramer, ‘die moet er maar altijd op uit.’
Toen ging Sam.
De roodgeelkleurige feeststemming was grijsjes afgedempt en vaag klankten maar af en toe wat woorden op. Nichie dutdoezelde zachtjes met d'r oud mondje open, en fijne snorkgeluidjes kreunden uit haar keel.
Er kwamen zwijgingen in 't praten, die geen mensch meer probeerde dicht te babbelen, een loome lusteloosheid. En in juffrouw Meks krieuwelde hinderlijk, dat 't zoo laat werd, 't was nu toch eindelijk boterhammentijd, maar zonder m'neer Sam kon je toch ook niet beginnen en langzaam aan verslensde de vroolijke avond fletsig. Maar ik besliste:
‘Laten we nou maar gerust beginnen, m'neer Sam het 't immers gezegd.’
‘Nee, laten we nou wachten tot half elf en as m'neer d'r dan niet is, dan kunnen we verder zien.’
Leeglusteloos zaten we dan weer om de tafel heen, de man van de huisjuffrouw zat met z'n handen in z'n zakken tusschen z'n beenen te spelen, z'n vetfletse oogjes tuurstaarden naar de lamp.
‘Wil d'r nog iemand grenadine of misschien een taartje... u niet meer nichie, ja nichie, neem nou nog 'n taartje, An, schenk jij nichie nog eris in.’
| |
| |
Maar de grijze trieststemming bleef, tot 't scherpgescheiden half elf sloeg.
‘Begin u nou maar.’
Feestelijker wit tooide de tafel, broodjes en kaas en zalm roodmootig elk busje op een apart schaaltje, en gemarioneerde haring van Fuente en uitjes ook van Fuente.
Wakkerder schikten ze dichtebij en aten. De man van de huisjuffrouw had z'n bovenbeen stijf over 't andere geslagen, z'n bleeke wangetjes kleurden scherp-rood en gulzig at hij.
Dan ineenen vlug sleutelgerammel, en Sam weer binnen en ze riepen allemaal ‘ha’ en dat ze blij waren dat-ie d'r weer was.
Ik bekeek hem, om te zien of 't erg was geweest, maar z'n gezicht gewoonde eften en z'n stem zei eventjes-dof als altijd:
‘Ziezoo, ik neem m'n ouë plaatsje maar weer.’
Bevende nieuwsgierigheid lichtte uit de oogen van de huisjuffrouw, maar ze durfde niet te vragen en de anderen ook niet. Aten eventjes en keken dan schuinschuwtjes naar Sam, die ook at. Tot de huisjuffrouw zachtdriestend: ‘Gevaar is d'r toch niet bij, wel m'neer Sam?’
En hij dan kalm-gewoon.
‘Ze is bevallen.’
Geen mensch at meer en huisjuffrouw drukker opdriestend:
‘Wie is d'r bevallen?’
‘'t Meisje van de juffrouw één-hoog boven Paul Kaiser.’
‘Gut, dat zwarte meissie?’
‘Ja, ze was wel zwart geloof ik.’
‘Wel, wel, daar hoor ik nou gewoonweg van op, zoo'n knap meissie, ze is natuurlijk niet getrouwd, wel m'neer Sam?’
‘Nee, natuurlijk niet... ze is pas zeventien.’ Sam zei
| |
| |
heel kalm, precieus z'n broodje snijdend en dan langzaam etend, maar ik leerde, dat iets gebeurd moest zijn, dat hem over emoties heen in lucider emotieloosheid had gebeurd.
‘Dan is 't zeker nogal moeilijk gegaan?’ vroeg weer huisjuffrouw.
‘Ja, nogal, wil u 't misschien precies weten, dan zal ik 't u wel vertellen.’
Hij lei z'n mes en z'n vork neer en z'n stem triestigde effen:
‘Nou toen ik d'r kwam, toen hoorde ik van veraf al schreeuwen... uit de plee vandaan en ik erheen. “Wat is d'r?” vroeg 'k nog, geen antwoord en of ik al riep, geen antwoord en maar alling ging dat schreeuwen door, nou je begrijpt dat ging me ook vervelen en toen met 'n wippie dee ik 't haakje d'raf met m'n mes en daar zat die meid op de plee... ik dacht eerst, dat 't wat in d'r maag was of zoo, maar toen in eenen zag ik in de eene hoek wat liggen, net een hondje, dat was d'r pasgeboren kind, een jongen, alles zat nog vast en 't ressie moest d'r nog uitkomen, enfin, ik heb d'r dan geholpen’....
Effen deinde z'n stem over de stilte heen, nichie vond 't zondig, de huisjuffrouw had roodwarme koonkleurtjes van luisterbegeerigheid en de man van de huisjuffrouw dee weer met z'n handen in z'n zakken en z'n oogjes strakstaarden vochtigjes in de hanglamp en Sam vertelde door:
... ‘maar 't was 'n gladakker, ze ruimde zelf al de rommel op en toen gingen we naar den zolder naar d'r kamertje... jezes, toen ze op d'r bed lag toen was 't toch 'n verdomd mooie meid, d'r haren pikzwart en 'n paar oogen... ‘heb je nog iets noodig?’ vroeg ik... ‘nee’ zei ze ‘ik blijf maar liggen, de juffrouw en m'neer zijn uit... die zalle ook mal kijken, ik dacht dat't nog lang niet gebeuren moest.’
‘Zoo, je bent zeker nog jong,’ zei ik weer.
| |
| |
‘Ja zeventien’... ‘Kan ik misschien iets voor je doen bij den vader?’ vroeg ik weer. ‘D'r is zoo'n soort van vereeniging, die daarvoor zorgt, wil ik daar eris heengaan?... kunne jullie niet trouwen, dat is toch veel beter’...
‘Nee,’ zei ze, ‘doet u dat maar niet, want dat geeft toch niks... 't is van m'n broer.’
Hevig schudde verbazing de luisteraars door mekaar, juffrouw Meks keek naar onze An, het werd te erg, en de man van huisjuffrouw glimlachelde lolprettigjes.
Over 't onrustwoelige verbaaspraten bezonk langzaam weer helderder stilte, waarin de stem van de huisjuffrouw duidelijk opscherpte.
‘Nee maar die is onbetaalbaar en u hebt 't d'r dan toch zeker goed gezegd... begrijp jullie nou, hoe zoo'n meid zich niet d'r oogen uit d'r kop schaamt?’
En Sam berustigend:
‘Ze sprak d'r heel kalm over... ‘vindt u dat nou niet leuk, we zijn net 'n tweeling, ziet u, ik dacht, dat 't nog lang niet moest, in Augustus het-ie 't gedaan, me vader en moeder ware niet thuis en toen wou-die zoo graag, en hij zei, dat 't van hem toch nog niet hinderde en toen liet ik 't maar gaan. Later het-ie 't nog eris gedaan en toen vond ik 't zelf ook wel lekker... wat zal m'n moeder d'r van ophooren’....
‘Zei ze dat maar zoo... lieve heere wat 'n schepsel?’ boosgierde huisjuffrouw.
Rondom zaten ze allen luisterbegeerig, de koonkleurtjes van huisjuffrouw roodden trillender, juffrouw Lepelaar knipte met traanvochtige oogies.
‘Och, ik vind 't 'n verdomd goeie mop’ uitvertelde Sam, ‘en as 't mormel nou maar 't verstand heeft van dood te gaan, dan is alles gezond en is d'r broer goedkoop uit geweest.’
Heviger praatte 't gepraat van schandeschandalen op, en
| |
| |
huisjuffrouw vroeg belangstellend of 't anders nogal goed was gegaan, de man van huisjuffrouw wriemelde weer met z'n handen in z'n broekzakken en een kreunzucht stootte uit z'n keeldiep, dat ze allemaal op keken en hij schamerig oproodde.
Maar ik wilde niet, dat Sam daar bleef en dat dezen zich koesterden aan zijn zuivere voelen en heetbegeerig naar hem luisterden. Hij staarde voor zich uit, en zijn oogen triestigden somber.
‘Sam, je bent moe... laten we even op straat gaan, dat is beter’....
‘Ja’....
En 't werd doormekaargepraat van allemaal, dat 't te koud was buiten en dat 't was om dood te gaan zoo ineenen op straat uit de warme kamer....
Op de donkere nachtstraat was 't winderig koel met even wat regen, dat de straten nat glommen.
Dan begon Sam te huilen over meid en langs den Amstel liepen we 'n heel eind saam voort.
|
|