Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] Sluimerende Knaap. Wonder van schoonheid, sluimerende Knaap Ik kwam u wekken, maar toch denkend, dat De lichte zon u reeds opgewekt had, En ziet: ik vond u wonderschoon in slaap. En togen droomen door uw kalme ziel Zoo zacht ontroerend, dat een glimlach boog Open uw mond en uw licht-sluimrend oog Trilde in het licht, dat zonnig binnenviel. Jongen, wat roerde uw ziel zoo wijd en klaar? Uw slanke hand bleef roerloos op het dek, Uw andre hand, rondom de bloote nek Streelde de weelde van uw zonnig haar. Uw adem waaide weg met licht gerucht, De droom bloosde uwe wangen donkerrood, Wat droomt gij toch, jongen? Door mijn ziel vlood Daar gij zoo schoon zijt, eene zachte zucht. Vorige Volgende