Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] Dichters verdediging. Verhaal van Plutarchus: toen grim van Goden Sparta bedreigde speelden schoonste knapen Hun sierlijk spel: bal werpen en bal rapen Bewonderd door benijdende genooden. En dan: een haas verdwaald tusschen hun spel, Één ziet, hij roept, en juichend jagen al De jongens achter hun levende bal. Langs den zonneweg verdwijnen zij snel. De grond verscheurt en in woedende spleet Verzinkt elk man, die Goden onrecht deed, Maar één Knaap zelfs deert het delgend vuur niet. Dus toonden hoogste Goden mededoogen Aan Jeugd en Schoonheid, zoude ik dan niet mogen Die jong en schoon zijn vieren met mijn lied? Vorige Volgende