Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Een zwerver zingt. Zou de zon dan schooner schijnen Als ik rijker was, En zijn licht later verdwijnen Als ik rijker was, En begeerte minder schrijnen Als ik rijker was? Neen?... Zoo laat mij dan maar dwalen Arm als geen, gerust als geen Van het stijgen tot het dalen Der zon langs mijn wegen heen. Immer arm, maar immer zeker Voor uw wisselzieke nood Dient elke beek mij tot beker Ieder veld voor geurend brood. Elken morgen bloeien open Honderd wegen voor mijn voet, Zonder haten, zonder hopen Dwaal ik de avond tegemoet. [pagina 97] [p. 97] Aarde en hemel bloeien wijder Bij het stijgen van de zon, Elke dag vervult zich blijder Dan 't morgengetij begon. Elke middag spant de waaier Van zijn vlammen langs de luchten, Maar ik kan den schellen laaier Onder schaduwgroen ontvluchten. Niet eerder dan de uren dalen Tot den teedren avondvree En de sterren zonnig stralen Zoek ik mijne slapens-stee. Tot den slaap schouw ik naar 't stroomen Van de sterren door den Tijd, En ik weet nauw wat het droomen Van dit peinzend waken scheidt, Laat mij liever lastloos zwerven Langs mijn losse wegen heen, Dan schat winnen en schat derven Rijk maar rustloos, als niet één. Want geen zon kan schooner schijnen Als ik rijker was, En geen licht later verdwijnen Geen begeerte minder schrijnen Als ik rijker was. Vorige Volgende