Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Herdenking. Hoe menig maal toen ik een jongen was Zag ik de statie gaan over den dijk Van wie, schuw en arm of drijvend en rijk Thans gelijk vergaan onder 't wilde gras. Ver van de steden bloeit de stille plek, Laag aan het water tusschen riet en griend. Waar niemand vreemd ligt en zoo menig vriend Moge ik rusten van rusteloozen trek. Hoe langen tijd? Deze of een andren dag Zal een jongen, droomend als ik eens was Mijn statie trekken zien over den dijk. Hij denkt aan geen dood, die genieten mag Zomer en zon, geur bevangt hem van 't gras, Dat zoetbloeiend dichtgroeit over mijn lijk. Vorige Volgende