Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] De Zomermorgen. Zomernachthemel wijd en onbewogen, Ik leef verwonderd en ik juich, ik tril, Wat zijn uw hoogten diep, uw sterren stil In 't zilverzachte manelicht ontloken. En ver, en verder, eindeloos de zee Dalend en deinend tot de kalme kim De lucht ontroert in 't Oosten en een glim Van vaag licht vaart over de grijze ree. Het water beeft diep. 't Wonder is gebeurd. De schoone schemer wijkt en hemelwijd Verheldert morgen wat nachtduister was. En waar de zon het havenwater kleurt Zeilt wijde zeilen op den wind gespreid Een schip land uit en wint de ruimte ras. Vorige Volgende