Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] De stille Nacht. De Nacht is stil. Zoo wijd als mijn oog ziet Hangt aan de lucht nu geen bloedende schijn Van een Stad. Oovral rust. De sterren zijn Rondom de maan roerloos. Zij tinklen niet. Dit is de vrede, dien ik zocht. Nooit vond Ik vrede in u. En nu haat ik u, Stad, Teedre stad, wreede stad. Ik haat de schat Van al uw lust, die harten drijft en wondt. Oceaan, Oceaan, vóór ons duinhuis Vallen uw golven uit met licht gedruisch. Zonder schuim, zonder wind, want het is zomer. Ik, die de Stad ziek ontweek, hoor uw Zang Eindlooze Zee, den stillen vóórnacht lang En 'k ben gelukkig. Mijn lied herleeft schooner. Vorige Volgende