Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Het stille eiland Het klokjen luidt zacht in den milden morgen, Zomer en Zondag, al het weekwerk rust, De visschersschepen liggen op de kust Getrokken hoog voor vloed en wind geborgen. Vrouwen en visschers in hun beste kleeren Als biddend reeds, zóó rustig, langs den weg, Die zonnig windt tusschen akker en heg, Komen naar 't dorpjen, hunnen God ter eere. Het klokjen trilt uit. Heel het land wordt stil, Zij, die gelooven, bidden één van wil, En één van hart, hun bee, die vrede laat. Waarom ik dan, ontzenuwd stedenkind In 't huis des Heeren niet ook vrede vind Voor 't vreeloos hart, dat altijd wreeder slaat? Vorige Volgende