Liederen
(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
Aan Sidney TophamGa naar voetnoot1Sidney te paard: met tranen in mijn oogen
Zie ik den Droom: mijn Makker, die verblijd
Te paard uit het bosch naar beneden rijdt
Door de open poort van takken windbewogen.
Is het wel Droom? Hoe zit hij sterk, hoe strak
Houdt hij de teugels in stap of galop
Langs zandpaden tusschen hagen en hop
Of viert vrijheid op wegen breed en vlak.
Is het wel Droom? Is dit het bloeiend Kent
Het vredig Tonbridge, waar de Medway wendt
Dat mijn oog door een lach van tranen ziet?
Maar 't is een Droom, die breekt.... dit is mijn kamer,
Zijn lieve brief, na Droom van vreugd eenzamer
Dank ik den verren Makker met dit lied.
|
|