Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Door den Storm. Wat drijft mijn boot? Een wilde wind. Wat drijft mijn hart? Zijn nood. O, God, geef, dat ik helpers vind Te schutten voor een schouwen dood. Voor barre ban, voor carcer zwart Mijn Maat, meer dan één Maat bemind O, Knaap, in zooveel leed gevonden, Verloren in nog wreeder leed, Hoe sloeg mijn hart tot rauwe wonden Uw jammerkreet. Nu voer ik ban en achterban. Voor u tot trouwen strijd, Ik zweer wat vriendschap keeren kan Dat uw hart het niet lijdt. Geen weg te wijd, geen weer te wreed Op 't land en over zee Ik ga tot ieder, die uw leed [pagina 52] [p. 52] Weer voeren kan tot moeders kalmen vree. Ik smeek voor u gelijk ik nimmer deed In eigen ramp of nood. Meer dan mijn leed voel ik uw leed, Uw leven is mijn leven en uw dood is mijne dood. Dus drijft mijn boot Een wilde wind. Dus drijft mijn hart een wilde nood. O, Knaap, waar mijn angst helpers vindt Te schutten u voor schouwen dood. Maar wat kan vriendschap tegen macht Die drijft u uit uw zoet gezin Naar 't Noorden, waar een wreede nacht IJzig land slaat en 't ijzig zwin. Waar lente later dan in mijn land zoete zomer, Bleek als een herfst met zijn schuw en schaarsch licht, Vernederd kwijnt, waar gij gebannen droomer Uw Droom bedenkt, maar niet beschreit, niet zwicht. Moet ik u, Makker, in ellende laten Dien ik, dat zweer ik, toch niet onverdedigd liet? Ik zocht voor u naar man en macht en bate, Verbannen knaap, vinde ik ze niet; Draag dan trots uw lot en wacht ongebogen Het klare dagen van den Nieuwen Tijd, [pagina 53] [p. 53] Het zoete wonder van uw droomende oogen Bloeit schooner in zijn heerlijkheid. Ik weet, geen wanhoop zal hun wonder dooven, Geen ban verbreekt uw trots, Een hoop in onze harten en daarboven Eén hemel Gods. Meet niet de maten van de wegen, die ons scheiden, Gij weet de macht van wat mijn hart aan uw hart bindt, O, Knaap, verloren in zoo bitter lijden, Wie breekt een weg waarlangs mijn troost uw droefheid vindt! Vorige Volgende