Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Aan: Georges Dmitrenko. O, Knaap in 't stijgen van uw vlucht gevangen Als vogel en gekooid in nauw verblijf, Hoe langt naar vrijheid uw machtloos verlangen, Hoe kwelt angst voor wat u wacht ziel en lijf. En toen ik kwam (gij waart zoolang alleen) En toen mijn oogen in uw oogen blonken Werden als gloeiend goud aan goud geklonken Die macht noch man scheidt onze zielen één. En hoeveel vreugd deed u mijn klein geschenk Van zoete zomervruchten en geen dank Heeft ooit meer dan uw lach mijn hart verheugd. Mijn lied stikt in mijn hart als 'k aan u denk, Muren des daags en 's nachts voor bed een plank, Neergeslagen de vlucht van uwe jeugd. Vorige Volgende