Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Aan Joseph Minor. Joseph Minor: kloek denker, kalme dader, Hoe vond ik u, gekooid, gekrenkt, geknecht Aan waardloos werk, hoe scheidt schandlijk onrecht Een vrouw van haar man, kindren van hun vader. Ik hield ontroerd uw handen in mijn handen, Mijn hart verstond blik, en gebaar en taal, Gij spraakt (en stil werd ieder op uw zaal) Van der geknechten leed en wreede schande, Dit was uw woord: Gij zijt nog vrij, mijn Makker, Uw sterke stem bindt een talrijk gehoor, Spreek wat wij lijden, nacht en dagen door, Roep het geweten van Europa wakker. Frankrijk met zijn opstandig-sterk verleden, Engeland met zijn trotsch gevoel van recht, Laten ons hier in ketenen geknecht, Onder voeten van ruw geweld vertreden. [pagina 44] [p. 44] In Orel, Pskow, in Tobolsk en Sarátof Loeren de kerkers wreeder dan een hel Daar kwijnt geweld, dof in zijn donkre cel Wien tartend onrecht en hatende wraak trof Wij slaven daags, die 's nachts op planken slapen, Wreeder dan straf dreigt ons hooplooze ban, Zij breken hier de kracht van ieder man, Zij verneedren vrouwen, zij kwetsen knapen. O, wees de stem van onze stem, gij Makker Die vrij de wegen van uw wenschen meet, Zinge luid uw lied ons hartbrekend leed, Roepe uw lied Europa's geweten wakker. Dit was uw woord. Mijn Daad? O, kon ik breken Met mijn handen der muren barre ban. Mijn hand is zwak. Mijn lied tart sterk. Ik kan Met hatend woord uw bitter onrecht wreken. De stem van uw stem moge ik zijn, uw klagen Vinde in de maten van mijn lied gehoor. Ik zweer: ‘zij martlen machtloozen àl door, Die recht vragen worden ter neer geslagen.’ [pagina 45] [p. 45] Joseph Minor: ons scheiden zooveel landen, Onrecht en streng verbod, en wacht en muur. Vergeet mij niet: ik gedenk ieder uur Uw liefde, uw trots en hun liefdlooze schande. Vorige Volgende