Oogstlied.
(Koor voor de kinderzangvereeniging ‘Excelsior’ te Rotterdam.)
Jongens, de zon gloeit over het land,
En 't koren rijpt door zijn heeten brand,
Heisa, jo heisa en iedre aar,
Buigt naar beneden van korrels zwaar,
Heisa, jo heisa, straks gaan ze vallen,
Allen, die honderdduizendtallen,
Straks komt de boer met zijn jongens aan,
Dan gaan zij de aren slaan,
Heisa, ho heisa, slaat d'r op toe,
Hoog op je arm, wordt 'r niet moe,
Zwaar is 't werken op den akker,
Van 's morgens vroeg tot 's avonds wakker,
Jongens, de boer heeft koren gezaaid,
Koren, dat hij nu rijkelijk maait,
Heisa, jo heisa, en iedre aar,
Groeide uit één klein korreltje maar,
Heisa, jo heisa, nu gaan ze vallen,
Allen, die honderdduizendtallen,
Nu wint de boer met zijn droppend zweet,
Brood, dat hij des winters eet,
Heisa, ho heisa, slaat er op in,
Man, is de oogst nu naar je zin?,
Zwaar was 't werken op den akker,
Maar 't oogsten loont den rappen makker,
| |
Jongens, maar weetje, wie van zijn veld,
Zeker geen ruimen korenoogst telt?,
Jongens, o, jongens, de trage vrind,
Die steeds zijn arbeid te moeilijk vindt,
Jongens, o, jongens, die zal niet maaien,
Want te zwaar vond hij eerst het zaaien,
En komt de tijd van het oogsten aan,
Dan zal hij geen aren slaan,
Jongens, o, jongens, leeg blijft zijn schuur,
Want ledig sleet hij menig uur,
Zwaar is 't werken op den akker,
En 't was te zwaar voor dezen makker,
|
|