| |
| |
| |
Verkochte woning.
Dat was m'n beweging op 't dorp, dàt was nog nooit gebeurd... 'n staking bij hun... wie had dat vroeger gedacht... 'n groote staking.
Al de lui van de cacaofabriek op straat, zeker wel 'n vijf- zeshonderd, en niet de lui alleen die in de cacao zelf werkten, ook de timmerlui van 't fabriek en de losse lui, alles was ontslagen... d'r waren anderen voor gekomen, heele benden onderkruipers, die met politiegeleide werden gehaald van 't spoor af, en die nooit van 't fabrieksterrein afgingen, daar sliepen ook in groote houten loodsen, daar gefuifd werden op muziek, op brandewijn en op jenever... brandewijn en jenever vooral, daar hou je de onderkruipers zoèt mee.
Hoe 't gekomen was? Zoo simpeltjes als maar wat.
De cacaofabriek dàt was 't dorp, daar bestond 't dorp van, en de baas van de cacaofabriek, dat was de baas van 't dorp, dat was al van dat de firma opgericht was, en dat was heel lang, langer dan de oudste lui van 't dorp zich te heugen wisten...
De baas van de cacaofabriek was de baas van 't dorp... ho, maar, dat zou z'n endje nemen... baas was-ie over z'n fabriek en over z'n centen, maar niet over den levend sterken wil meer van z'n mannen...
Waar 't vandaan was gekomen wist geen mensch, en hoe 't d'r gekomen was, wist ook geen mensch, maar 't was er, sterke wil in die afgeslaafde mannen, om hun samenkracht te stellen tegen de bazige aanmatiging van den patroon, die knoeide en ze knauwde met 't loon... die uitbulderde tegen iedereen, die maar even in menschelijken opstand kwam tegen zijn bar patronaat. Hij had 't zelf gedaan... zijn uitbuiterij had ook eindelijk in die mannen het betere, het sterke, het vrijheidswillen wakker gemaakt, ze wouën dan ook d'ris zien of ze niet hun menschelijk deel konden krijgen van dien vollen overvloed, die toch 't werk van hun handen was... Het was langzaamaan gegroeid... de lui van 't dorp en m'neer patroon die alleen maar zagen de ineensche uitbarsting, die dachten, dat 't plotseling was, maar dat moest je de voormannen maar d'ris vragen... Jan Kools en Arent van Lier, die zouën 't je vertellen wat ze hadden moeten doen om de mannen bij mekaar te krijgen en bij mekaar te houden, tegen verdachtmaking en lafheid in... geen mensch had 'r iets van gemerkt... zij hadden 'r om geleden, om hun lui, hun medewerkers vrij te krijgen van de boterhammenslaverij... ze dachten, dat 't wel kon nu... er was 'n goeie kiem... er was 'n weerstandskas... ze moesten 't maar probeeren... Het was de drukke tijd tegen Sinterklaas, als ze nu met hun vragen om loons- en lotsverbetering kwamen dan hadden ze nu de beste kans nog iets los te krijgen.
Kools en van Lier zouën gaan als vertrouwensmannen er op af. En 't moest nú ook wel... de patroon was gewaarschuwd, pastoortje was gewaarschuwd... die konden dus hun afbrokkelwerk gaan beginnen, dié
| |
| |
van de organisatie aftrekken door vrees en dié door bedreigingen met ontslag of met de eeuwige verdoemenis... 't moest nú, als ze 't wonnen, dan waren ze d'r meteen voor de volgende jaren onder dak.
Matig waren hun eischen, ze vroegen niet meer dan gewoontjes te kunnen leven, en dat ze niet meer afgezet zouden worden met boeten voor dit en boeten voor dat... was dat te veel gevraagd...
Maar opbulderen deed patroon... hij was wel protestant, maar daarom had m'neer pastoor wel naar 'm toe kunnen gaan, en hij had wel naar m'neer pastoor kunnen luisteren. Niet toegeven had die geraden... niet toegeven, als je daarmee eens begon, dan was je gezag weg, dan werden de knechten de baas, de socialistische knechten inplaats van de patroon.
Hij, m'neer pastoor was goed ingelicht, hij had z'n mannetjes in die vereeniging net zoo goed, als overal, die niks zeien, overal rond gingen en hem dan alles overbrachten. Jan Kools en Arent van Lier, die zetten dat zaakje op, daar moest-ie vooral op letten, die zouën nou de kat de bel anbinden, maar hij moest niet toegeven, die heele vereeniging, die moest nou meteen naar den maan, Kools en Van Lier waren bij m'neer geweest, en ze hadden hun eischen gezeid en hun grieven aangetoond... m'neer was wel tot toegeven geneigd... hij dorst 't toch niet aan, strijd met die vakvereeniging, waarvan hij niet precies wist hoe sterk of die wel was en hoeveel steun ze zouden krijgen van buiten, als d'r eens werkelijk 'n actie begon... hij praatte d'r omheen, zei, dat-ie nog niet dadelijk beslissen kon, dat ze dat toch zelf ook moesten begrijpen, als ze nou over twee of drie dagen nog eens terug kwamen... m'neer kon dan nog eerst eris overleggen en hij rekende er vast op, dat hangende de zaak alles geregeld zijn gang zou gaan.
Dien avond had de protestantsche m'neer Buis 'n lang onderhoud met m'neer pastoor, omdat ze toch allebei christenen waren, en m'neer pastoor zei wéer: niet toegeven, en dat hij, als hij in m'neer Buis z'n plaats was zóo zou doen, dan wachtte hij niet totdat die twee rooie oproerkraaiers om besluit kwamen, neen morgen moest hij ze bij zich op 't kantoor laten komen en ze allebei gedaan geven, zonder pardon... en dan moest-ie in de fabriek laten bekend maken, dat die malle vereeniging van hun ontbonden was, en dat iedereen, die zich nog verbeeldde daarvan lid te zijn, oogenblikkelijk de laan uitging en zich niet hoefde te verbeelden, dat-ie d'r weer ooit inkwam. En die loonsverhooging, dat was onzin, wie 't niet zinde, die ging maar, ze waren in 'n vrij land, en die boeten, nou wie niks dee, die kreeg geen boeten... Dat zou m'neer pastoor zeggen, als hij baas was van de cacaofabriek, en hij raadde m'neer Buis ernstig aan, als hij op zijn gezag stond, om dàt ook te zeggen, dan zou hij m'neer pastoor wel zorgen, dat 'n christelijke vakvereeniging kwam, als ze dan toch vereeniging wouën spelen, enfin, dat mocht dan wel.
En m'neer Buis had net gedaan zooals m'neer pastoor geraden had. Al
| |
| |
was hij dan protestansch, ze waren toch gesproten (uit 'n wortel spruitje) uit één wortel des geloofs.
M'neer het Kools en Van Lier roepen en heel hooghartig zei-d-ie, dat hij ze ontsloeg, ze konden aan de kas nog veertien dagen loon beuren, en dan was 't ook uit. Geen woord meer, geen woord meer... Ze gingen heen, toch even beduusd om dat barre gedoe. M'neer liet bekend maken in de fabrieken wat m'neer pastoor hem geraden had bekend te maken van die boeten, die je niet kreeg, als je niks dee, en van die loonsverhooging, die maar onzin was, en ook van de christelijke vereeniging.
Maar toch zoo glad zat 't 'm nog niet, en 't viel m'neer niet mee, er waren er wel wat gebleven, christelijke bravertjes nou ja, en dan waren er ook wel wat onderkruipertjes, maar de beste lui, die waren d'r toch niet. De fabriek stond wel op volle stoom, net of alles werkte, maar dat wisten de buitenlui wel beter... m'neer raasde, m'neer had spijt... de concurrenten kwamen d'rin, nou net tegen St. Nicolaas... hij had nu al zooveel schade dat-ie gemakkelijk twee jaar lang de gevraagde verhooging had kunnen betalen. Hij begon zich zelf 'n stomkop te vinden, m'neer pastoor ook 'n stomkop en dan zich zelf weer 'n stomkop en dan m'neer pastoor weer... Maar dat gàf niet... het zaakje ging goed voor z'n werklui... over 't geheele land werd propaganda gemaakt, ze spraken d'rover z'n fabriek te boycotten... 'n paar arbeiderswinkels hadden 'm al geschreven, dat ze zijn reizigers niet meer bliefden... razender werd hij.
Die Kools en die Van Lier, die haatte-n-ie 't meest, die hielden vergaderingen, die organiseerden feestmiddagen voor de mannen, die organiseerden feestmiddagen voor de vrouwen... alles wou hij wel toegeven... als die twee maar niet weer in de fabrieken kwamen. Dat had-ie door een van de christelijken al d'ris laten voorstellen, alles vergeven en vergeten, de boeten afgeschaft en de helft van de gevraagde verhooging... maar die twee d'r niet meer in, die nooit meer...
Ze hadden 'm uitgelachen. De zaak stond veel te best, voor hùn dan, zie je.
Patroon raasde... rijk was-ie, schattenrijk, van de rente van z'n rente kon-ie nog leven, als-ie wou, en toch kon-ie die bende niet an... als-ie de heele fabriek dan nog liever dichtdonderde, de boel liggen liet... zijn harde trots kwam daar tegen op... z'n boel sluiten, weggaan, vluchten als 'n kwâjongen... net zoo lief schoot-ie zich dood... nee, dat nooit...
Hij liet weer 'n fuifmiddag houën voor z'n trouwe onderkruipers. Die lui buiten lachten, hadden lol.
Groot was de uitkeering niet, hoefde ook niet, dat haalde je later allemaal weer in, en ze hadden nou tenminste d'ris 'n vacantie, dertien werken al. God wat knapten ze daarvan op, voor hun part nog eris dertien weken, je dee d'r fut en kracht op, voor je heele verdere leven, 'n boterham min- | |
| |
der maar de prikkelende winterlucht meer, nog dertien weken, dan zaten ze in de zomer, ook goed.
Patroon razend op die troep koppige knechten, liep z'n fabriek rond, die heelemaal verliep, en die onderkruipers kostten 'm handenvol geld, en ze deën niks als de boel in de war sturen... als hij eens toegaf... nee, dat nooit... goddomme dat nooit... Toch, bij de leiders kwam ook wel zorg... ze hadden al zoo lang uitgekeerd en al zoo veel, en zoo bar veel kwam d'r nou ook niet... ze moesten nou maar eens 'n extra uitdeeling houën, dat hield de moed d'rin...
‘Weet-je wat lui,’ zei Jan Kools ineenen, ‘ik verkoop m'n huis, dat is nog 'n mooi duitje waard.’
De domenee kwam d'raan te pas, die had Jan z'n vrouw d'rbij gehaald, en die had geprobeerd 'm d'raf te brengen, dat-ie dan toch ook wel gehecht was aan 't huis waar-ie geboren was, en dat 't schande was dat te doen. Maar Jan, heel beslist, had gezeid, dat-ie daar heelemaal niks mee te maken had, hij had zich niet met domenee bemoeid, toen die verledèn jaar 'n reis naar Zwitserland had blieven te maken, domenee moest zich nou maar met z'n eigen zaken bemoeien... 't huis werd verkocht, en 't geld kwam in de stakingkas.
Z'n vrouw raasde... huilde... dàt had 'r altijd meer gemaakt dan de andere vrouwen, dat zij in d'r eigen huis woonden en al de anderen in 'n huurhuis, jezes nog 'n toe, en nu ging dat kopstuk zijn huis verkoopen, met die mooie lap grond, die hoe langer hoe meer begon waard te worden... d'r werden geen gekken geboren maar gekken gemaakt en de meesten maakten zichzelf gek... wat 'n kopstuk... wat 'n vent om zich zoo tegen z'n patroon op te zetten, kwam allemaal van die verdomde socejalerigheid... daar ging d'r huis nou... d'r mooie lieve huis, en de centen, die d'rvan kwammen, die gingen nog in die kas.
Ze zaten bij mekaar, de zeven vertrouwensmannen, er waren voorstellen gekomen, nog van verre, niet direct van den patroon nog, maar dat kwam nou ook wel, maar vol houën, nou maar 'n paar weken nog, dan kwamen ze klaar... van andere kanten hoorden ze dat ook... de patroon zou van z'n fabriek 'n maatschappij maken, de directeur daarvan zou dan toegeven, niet hij de groote man van het dorp... hij wankte nog tusschen haat aan z'n concurrenten en haat aan z'n werklui... maar hij wou wel toegeven...
God, wat waren die mannen blij met die heerlijke verwachting, niet om 't voordeel, al waren 't dan maar materialisten, stofvergoders, maar om de idée dat zij, de arbeid, 't haddan gewonnen van m'neer patroon, het Kapitaal.
De deur open, Jans vrouw kwam binnen bommen... ze stond voor ze... 'n boos brok furie... d'r stem schreeuwde:
| |
| |
‘Nou, lieve jonge... je huis is verkocht... weet je, wie 't heeft gekocht... jou lieve patroon... jou m'neer Buis... nou kan die d'r ons af late zette’...
Ze huilde en raasde, dat hààr huis zoo verkocht was en dat die vent 't had, dat die 't had... Even had Jan ook beduusd gestaan, dat had-ie nou heelemaal niet gedacht... maar hij herstelde zich, zonder smart, dat zijn huis, het geërfde van z'n vader, wèg was, aan z'n patroon... en kalm tegen de anderen:
‘Nou jonges, dan doen we de extra-uitdeeling van zijn cente... we moete 't winne.’
|
|