De jongens verdienen nu 't broodje... gelukkig, dat het huis heelemaal afbetaald was, ja... dat scheelde toch maar idem zóoveel.
Een van de jongens was niet naar de glashel gegaan, het was hun jongste... hij was fijner dan de andere, veel meer 'n jongeheer, en dan kon-ie zoo merakel goed leeren... de meester had d'r over geroepen... en toen ze dan alle vier zoo goed in de verdienste waren, toen had vader d'r over gesproken met moeder en met de jongens, en weer met de meester, en toen was 't zoo geschikt, dat zij zouen zorgen voor de kost en de kleeren en 't abonnement voor 't spoor, en dan zou meester zorgen, dat-ie voor niks op de burgerschool kwam.
En daar ging 't prachtig... vader was zoo grootsch op 'm, en moeder ook, en de jongens ook en helemaal niet jaloersch, ieder moest doen, wat ie 't best doen kon, zij zouden blazen, en hij kon leeren, nou dat hinderde niks...
Na drie jaar kwam Wim van school af, nummer éen op 't eindexamen en dadelijk had-ie 'n goeie betrekking gekregen aan de Hollandsche spoor, wel niet zoo'n groote verdienste, maar de vooruitzichten waren prachtig...
Elke veertien dagen kwam hij thuis, en dan las hij ze voor, de kranten en grappige verhalen, geduldig uitleggend als ze iets niet snapten... vader had d'r schik in, de jongens ook...
Dan, op een Donderdagmiddag kwam-ie thuis... vader was zoo heel ziek juist, en hij vertelde allemaal dingen, die ze eerst niet goed snapten, die-d-ie ze uitleggen moest, van staken, en dat hij mee had gedaan, en dat ze zich voor tienen weer hadden moeten aanmelden, maar dat hij dat niet gedaan had omdat hij niet onderkruipen wou. Toen 't uit was hadden ze begrepen, dat-ie niks meer had, geen geld en geen betrekking meer... moeder had gehuild... de jongens hadden mekaar aangekeken... vader, heel ziek al had gezeid, dat 't wel schikken zou... dat Wim best wat anders vond... dat-ie zoolang maar thuis moest blijven.
Maar dat duurde maanden al... maanden al... dat Wim niks verdiende, ze namen hem niet, den staker, den opruier. En er was geen uitzicht op verandering. Moeder huilde telkens... Wim werd verdrietig... prikkelbaar... er kwam bitterheid in dat huis. De jongens spraken van doodvreten en klaploopen... moeder zei, dat 'r dan ja toch ook iets gebeuren moest... vader zei, dat Wim thuis bleef, net zoo lang tot-ie wat had...
Toen op 'n dag kwam buurman binnen... hij verkocht snuif en sigaren, ook christelijkheid. Deftig en bedaard vouwde-n-ie ‘de Standaard’ uit deszelfs christelijke plooien, en las 'n stuksken voor van ontslagenen bij de spoor... ons dapper Indisch leger... van ijzeren tucht... en aan orde gewennen... toen ging hij weer heen.