Het joodsche lied
(1915)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend
[pagina 114]
| |
Aan Leo V...Op Zijnen Bar-Mitswo-Dag
Ga naar voetnoot1
Uw Vader spreekt: ‘Geloofd zij God, die mij
Van de schuldplicht voor dezen heeft bevrijd’.
Mijn Makker: Heil: ten eerste maal treedt gij
Voor de Wet die ons leven eeuwig wijdt.
God heeft gegeven, ons Volk heeft genomen
Zijn Wet, zoo willig, als niet één volk deed.
Elk Knaap, die Man wordt, komt met heilig schromen
Voor de eerste maal tot zijn ontvangst gereed.
| |
[pagina 115]
| |
Met de Wet zult gij 't leven zelf ontvangen
Wijl onze Wet des Volks leven zelf is.
Tem voor zijn tucht uw daden, uw verlangen,
Want geen gulle schat vergoedt zijn gemis.
Ten eerste maal een man in plicht en rechten
Spreekt gij de zegebede voor de Leer,
Heden leest men de Wet, voor hen, die hechtten
Hun volste leven aan God en zijn Eer.
Ga naar voetnoot1
Geen dadenrijk verhaal, enkel geboden,
Maar wat is zonder gebod rijkste daad?
Elk, die zalig dient, is van Gods genooden,
En vindt bij Feest en Offer 's harten baat.
Zoon des gebods; vind in uw dienen vreugd,
Wetend, dat hij, die vroom dient, eeuwig heerscht,
Geniet gulhartig het goed van uw jeugd,
Achtend Vaders Leer. Moeders maning 't eerst.
| |
[pagina 116]
| |
Slechts aan de Wet gebonden blijft gij vrij,
Wie bandeloos verdwaalt, wordt wreed gebonden
Door de overmacht van hartbrekende zonden,
Zijn hart buigt gedwee voor hun heerschappij.
Uw hart buige niet: blijf in vroomheid trotsch,
Blijf dienend heerscher over uwe daden,
Houd als hartschat de wij-geboden Gods,
In deernis trouw, in overvloed beraden.
Zoon des Gebods: een kind onzer geboden
Was ik als gij met mijn dertiende jaar,
Hoe vroom waren toen al mijns harten nooden,
Hoe bloeiden toen mijn dagen mild en klaar.
Maar van de Wet heb ik mijn ziel ontbonden,
En dacht in overmoed mij zalig-vrij,
Zoo werd ik slaaf van hartbrekende zonden,
Mijn hart boog gedwee voor hun heerschappij.
| |
[pagina 117]
| |
Uw hart buige niet, blijf in vroomheid trotsch,
Geniet gulhartig het goed van uw jeugd,
Maar wees als heden, een zoon des Gebods,
Niet minder trouw in deernis dan in vreugd.
Uw Vader spreekt: ‘Gelooft zij God, die mij
Van de schuldplicht van dezen heeft bevrijd’.
Wat is mijn bede? Ik was een Knaap als gij....
God geve, dat gij mijne wegen mijdt.
|