Het joodsche lied(1915)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Aan Joodsche Vrienden [pagina 103] [p. 103] Danklied Aan Abel Herzberg Hij schreef: ‘Toen we een Land hadden, eigen Woningen Waren de Vorsten van ons Volk zijn Dichters, En nog, verjaagd, verspreid door onheilstichters Kunnen we onze Dichters vieren als Koningen. Gij zijt dier Dichters één, in uwe zangen Leeft als ons leed, ons derven, onze strijd Wat ons samen bindt en van andren scheidt, Hartstochtlijk haten en drijvend verlangen!’ [pagina 104] [p. 104] Mijn antwoord: ‘Makker, dank voor 't lovend woord Zoo waard als geen, niet één Dichter, die vond Als ik, vreugden, wroeging, hartwrange pijn. Ik dwaalde graag door ijdel schoon bekoord, IJdel mijn lied totdat mijn hart verstond Dat ik Dichter van mijn trotsch volk moet zijn. Vorige Volgende