Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 392 Een démentiGa naar margenoot+Waarom zou ik heden niet over een démenti schrijven? Het is de eerste Mei. Een mooie, volle zomerdag. De Joodsche arbeiders werken niet. Onze kleine Mohammed heeft water gebracht. Over onze regenbakken en derzelver gedragingen hoop ik u later te schrijven. Thans neem ik rustig mijn pen ter hand en schrijf het peinzend: ‘Een démenti.’ Waar blijft de tijd? Zulke dingen beginnen heel onschuldig. Dinsdag 11 Maart is Koning Hoessein van Hedjaz in zijn kamp te Schunet-Nimrîn door afgevaardigden van Palestina als Calieph aller Geloovigen ingehuldigd. Na afloop van de plechtigheid heeft de Koning mij ontvangen en in antwoord op een vraag naar zijn toekomstige politiek aangaande het Zionisme gezegd: ‘En daar ik de tegenwoordige, politieke ongodsdienstige Zionistische Beweging beschouw als een onrecht tegenover de Mohammedanen, de Christenen en de Orthodoxe Joden in Palestina, ben ik als Dienaar der Gerechtigheid verplicht de geheele Mohammedaansche Wereld te organiseeren en te mobiliseeren tegen de tegenwoordige ongodsdienstige Zionistische Organisatie.’ Verschillende Arabische schrijvers hebben mij te Schunet geïnterviewd na mijn onderhoud met den Koning en de verklaring van den Koning is op die wijze in vele Arabische bladen gekomen. De Zionistische Executieve in Palestina heeft naar aanleiding daarvan een officieele mededeeling gezonden aan alle Zionistische bladen. Het Duitsche Zionistische blad Jüdische Rundschau had daarover een artikel onder den naam: ‘Koning Hussein en de Agoedath Israël. Een démenti.’ En daarop volgt: ‘Onder verwijzing naar de mededeeling opgenomen in ‘Felestin’ No 4662 van 14 Maart, die een verklaring van koning Hoessein aan de orthodoxe Joden in Palestina inhoudt, zond kolonel Kisch op 14 Maart aan den minister van buitenlandsche zaken van koning Hoessein, Zijne Excellentie Foead Bey el Khatib, een telegram, waarin hij naar de juistheid van deze mededeeling informeert. Er is nu een telegrafisch antwoord ontvangen, waarin de juistheid van het bedoelde bericht wordt ontkend. Met het oog op het gewicht van deze quaestie, ging de secretaris der politieke afdeeling der Zionistische Executieve met een brief van kolonel Kisch naar minister Foead Bey el Khatib. In deze brief wordt de publicatie van een officieel démenti verlangd. In een antwoord aan kolonel Kisch bevestigt de minister van buitenlandsche zaken de ontvangst van den brief en hij schrijft verder: ‘Gelijk ik u reeds in mijn telegram heb meegedeeld en zooals ik ook aan kapitein Jacobs heb verklaard, is het bericht in quaestie van allen grond ontbloot, omdat Zijne Majesteit tijdens zijn onderhoud met de delegatie zulk een verklaring in het geheel niet heeft afgelegd. Een officieel communiqué hierover zal in El Sheik el Arabi verschijnen; hierbij een copie van dat communiqué. Uwe begroeting van Zijne Majesteit naar aanleiding van het overnemen van het Kalifaat, maakte een goeden indruk op Z.M. Hij dankt u voor uwe gelukwenschen en laat u weten, dat zijn houding dezelfde gebleven is, als op den dag, waarop gij afscheid van hem hebt genomen.’ Het in El Sheik el Arabi afgedrukte officieele communiqué houdt o.a in: ‘De mededeeling die in het blad “Felestin” No 4662 van 14 Maart is verschenen over een z.g. verklaring van Z.M. den Khalief aan de Joodsche delegatie, is van alle waarheid ontbloot.’
Er zal wel niemand zijn, die gelooft, dat ik zoo een belangrijke verklaring van den Koning Hoessein uit mijn vulpen zuigen zou. En terecht hebben gematigde Zionistische bladen dan ook verondersteld, dat hier een misverstand speelt. De zaak is deze: in het laatst van Februari heeft een delegatie van Agoedath Israël den Koning bezocht. Agoedath Israël heeft over dat bezoek een officieel communiqué uitgegeven en daarin komt over een dergelijke verklaring van den Koning geen woord voor. Ik was lid van de delegatie van Agoedath Israël en ik weet dus zeker, dat zoo een verklaring niet is gedaan. Een dag of tien later werd de Koning ingehuldigd als Khalief. Ik was daarbij persoonlijk als genoodigde tegenwoordig en aan mij heeft de Koning daarna deze verklaring gedaan. Ten onrechte schrijft de Jüdische Rundschau dus: ‘Koning Hoessein en Agoedath Israël.’ Minister Foead el Khatib was niet tegenwoordig bij mijn onderhoud met den Koning. Een andere vraag is evenwel deze: ‘Wie is de oorzaak van het misverstand?’ Waarom is het telegram van kolonel Kisch aan Foead el Khatib niet gepubliceerd? En waarom niet de brief van Kolonel Kisch aan El Khatib? Wat heeft de kolonel Kisch precies gevraagd? De Arabische pers beweert, dat de brief van kolonel Kisch aan den Minister El-Khatib op de Zionisten eenen onaangenamen indruk zou maken, en dat hij daarom niet is gepubliceerd. Trouwens, kolonel Kisch is geen muisje zonder staart. Lissan el Arab heeft geschreven, dat, blijkens informatie uit Mekka, kolonel Kisch den brief van Foead zonder verlof had gepubliceerd en dat de Hedjasische Minister daarom op last des Konings alle betrekkingen met kolonel Kisch had afgebroken. ‘Neen’, zegt kolonel Kisch: ‘ik had verlof tot de publicatie’. Maar in welken vorm dit verlof is gevraagd en verkregen, zegt de kolonel, die trouwens ingenieur is, niet.
En als wij dit geheele démenti lezen, welke waarde heeft het dan nog? De Minister zegt, dat de Koning deze verklaring niet heeft gedaan. Maar hij zegt niet, dat de verklaring des Konings meening niet wedergeeft. Integendeel, de meening van den Koning is niet veranderd, sinds het bezoek van de Zionistische delegatie onder politieke leiding van kolonel Kisch. De Koning heeft toen verklaard, dat alle Joden welkom zijn in alle Arabische landen, maar alleen op voet van gelijkheid. Onder die Arabische landen is Palestina ook begrepen. Natuurlijk heeft het démenti wel eenige waarde. Het maakt duidelijk den indruk, alsof kolonel Kisch bij Foead el Khatib invloed heeft en alsof de Minister van Hedjaz de Zionistische Organisatie eenigszins wil ontzien en tegemoet komen. Zulke politieke successen worden gaarne gezien door vele Zionisten, die in het politieke karakter juist het kenmerk van de tegenwoordige. Zionistische beweging zien. ‘Kolonel Kisch heeft een démenti geëischt’ schreven de Zionistische bladen tevreden.
Het is warm en één Mei. Laten we daarom toch verstandig zijn en de: waarde van démentis en beloften niet overschatten. Wij zijn hier in het Oosten. Men belooft naar beide kanten. Men ontkent naar beide kanten. Dat is geen leugen en geen slechtheid. Dat is de taal van 't Land. Zijn wij overtuigd van den adel van alle menschen, aan wie wij Weledele Heer schrijven? Zijn wij bereid alle menschen te dienen, aan wie wij schrijven op het einde van een brief: ‘Uw dienstwillige dienaar?’ Misschien gaat men in het Oosten daarmede wat ver. Maar beschouwen wij eenen generaal als een slecht mensch, die zijn bewegingen camoufleert? Wat is eigenlijk het verschil tusschen een valsch démenti en een gecamoufleerd kanon? Bijvoorbeeld: drie maanden geleden berichtte een deel van de Arabische pers, dat Koning Hoessein een deel van Hedjaz had afgestaan aan Transjordanië en daardoor onafhankelijk Arabisch gebied onder Engelsch mandaat had gebracht. Er volgde een officieel démenti en daarna werd het bedoelde deel van Hedjaz rustig bij Transjordanië gevoegd. En daarop volgde weder een démenti. Of bijvoorbeeld: de officieele verhoudingen tusschen de Fransche autoriteiten in Syrië en den Koning Hoessein zijn slecht. De Fransche autoriteiten hebben den Syriërs verboden delegaties naar den Koning Hoessein te zenden. Brieven en telegrammen worden niet doorgelaten. De Mohammedanen mogen den naam van den Koning niet in hunne gebeden noemen als Calieph. De Arabische pers schrijft natuurlijk over zoo slechte verhoudingen. Daarop volgt een officieel démenti. De verhoudingen tusschen Frankrijk en Hedjaz zijn niet slecht. En wat in Syrië gebeurt, is het werk van kleine, onbeteekenende, plaatselijke ambtenaren.
Natuurlijk heeft het démenti van Foead el Chatib in de nationale Arabische kringen eenen boozen indruk gemaakt. ‘Dat heeft Abdallah gedaan’, zeiden zij, die het weten kunnen. Ik heb daar vroeger al eens over geschreven. Ik geloof niet, dat de Zionisten den Emir Abdallah als Vorst over Palestina wenschen. Maar de Emir schijnt te meenen, dat Sir Herbert Samuel hem wel aan het Emiraat over Palestina helpen kan, wanneer hij niet openlijk tegen de Zionisten optreedt. Het gevolg is geweest, dat de Palestinensers den Emir zijn gaan wantrouwen. Bijna de geheele Palestinensische pers is tegen den Emir. Zijn Regeering in Transjordanië is ook niet in ieder opzicht een succes. Lord Raglan, die als majoor Somerset in Transjordanië heeft gediend, zal daarover interpelleeren. De vroegere Grootvizier Rida Pasja El Rikabi zal waarschijnlijk weder grootvizier worden. In ieder geval: wat het dementi aan kolonel Kisch betreft, schijnt de Emir Abdallah de man te zijn geweest. Gedeeltelijk om de Zionistische Organisatie ter wille te zijn, gedeeltelijk om de Palestinensers onaangenaam te wezen. Wij, Zionisten in Zion, zien dit spelletje aan. Wij geven niet veel om al dien zoogenaamden politieken arbeid, al kunnen wij wel begrijpen, dat kolonel Kisch voor zijn eigen werk meer gevoelt. Wij zien de officieele cijfers. Een toenemende immigratie en een even hard toenemende emigratie, zoodat de drie eerste maanden van 1924 zoo goed als geen overschot hebben gelaten. Dat is veel gewichtiger. De Palestinensers hebben natuurlijk na het dementi niet stil gezeten. Zij hebben den Koning Hoessein duidelijk doen weten, dat op dit démenti een démenti moest volgen, en dat de Koning anders niet meer rekenen kon op Palestinensers voor propaganda ten gunste van zijn Caliphaat. En de Palestinensers hebben te dezer zake grooten invloed. Want er is met Palestina in de Arabische wereld iets eigenaardigs gebeurd. Vroeger was Palestina voor de Mohammedanen in het algemeen en voor de Arabieren in het bijzonder een gewoon Mohammedaansch en Arabisch land. Door het Zionisme is de aandacht er op gevestigd. En de Palestinensers zijn een soort martelaren geworden en strijden voor een goede zaak. Ze hebben op het oogenblik invloed in Egypte en in Indië, de landen zonder welker erkenning het Caliphaat van den Koning Hoessein geen groote beteekenis krijgt. En juist in die beide landen wil men den Koning nog niet erkennen, ook al omdat men hen te veel pro-Engelsch vindt. Op verzoek van de Palestinensers heeft dus de Koning zijne verklaring aangaande het Zionisme vernieuwd aan Moesa Kazem Pasja el Hoesseini, leider van de Nationale Palestinensische beweging. Deze nieuwe verklaring is in de geheele pers gepubliceerd en de Zionistische Executieve wist dat. Een afschrift, geteekend door den secretaris van de Arabische Executieve, heb ik de redactie gezonden. De verklaring luidt: ‘Ik, ondergeteekende, Khalib Sakakini, secretaris van de Palestinensische Arabische Executieve, verklaar, dat Zijne Majesteit Koning Hoessein van Hedjaz het navolgende verklaard heeft aan Zijne Excellentie Moesa Kazem Pasja el Hoesseini, president van de bovengenoemde Arabische Executieve: ‘Ik beschouw de politieke Zionistische beweging als een onrecht tegenover Mohammedanen, Christen en Orthodoxe Joden. En als een Dienaar der Gerechtigheid, zal ik mij met alle macht tegen deze politiek verzetten, met hulp van de geheele Islamitische wereld.’ Deze verklaring is gegeven door Zijne Majesteit den Koning aan Zijne Excellentie den Pasja, nadat kolonel Kisch van de Zionistische Executieve een brief had gepubliceerd van Zijne Excellentie Sjeikh Foead el Khatib, Minister van Buitenlandsche Zaken van Hedjaz, waarmede de Zionistische Executieve probeerde te bewijzen, dat zoo een verklaring niet vroeger door Zijne Majesteit den Koning was gedaan.’ (Get. Khalib Sakakini). |
|