Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 390 Ons verledenGa naar margenoot+Voor de Christen kan men zeggen, dat Palestina sinds de Kruistochten het Land van een verleden is geworden. Voor de Joden is het sinds eeuwen het Land van een heilig verleden, van een heilige toekomstgedachte en, laten wij hopen, van een waardevolle toekomst. Voor de Arabieren is het eenvoudig het Land, waarin zij wonen. Toekomstgedachte. Toekomst. Wij, Zionisten in Zion zien wel, dat het niet zóó gemakkelijk gaat, als vele goedhartige menschen wel denken. Zoo is het ook met ons verleden. Er zijn nog altijd menschen, die meenen, dat men slechts in Palestina hoeft te graven om de meest bijzondere oudheden te vinden. Onlangs werd er verteld, dat een fellach, (wat gewoonweg ‘arbeider’ beteekent) in de omgeving van Nabloes, de mummie van Joseph had gevonden. Het was kort na de ontdekking van het Graf van Toetenchamon en de mummies waren niet van de lucht af. Deze fellach heeft de mummie van Joseph verbrand, uit vrees voor de verordening op de antiquiteiten, die aangifte bij de regeering van alle antiquiteiten eischt. De kostbaarheden van Josephs mummie heeft de fellach stilletjes verkocht. Want het was een verstandige fellach. En iedereen, die twijfelde of de mummie wel de echte en ware Joseph was, is natuurlijk een défaitist en een pessimist. Een van onze meest-bekende oudheidkundigen is dr. R.A.S. Macalister, hoogleeraar in de Keltische Oudheidkunde te Dublin en leider van verschillende opgravingen voor het Palestine Exploration Fund. Hij heeft in 1900 opgravingen gedaan, in de buurt van Beit Jibrîn tusschen Hebron en Gaza. Latere onderzoekers hebben daar een groote doodenstad gevonden en kunstvolle holen van oude holbewoners. Dit zijn de overblijfselen van MareschaGa naar voetnoot1), een stad, die door Josua aan den stam Juda werd toebedeeld. Rehobeam versterkte de stad. (II Kronijken XI: 8)Ga naar voetnoot2) Koning Asa versloeg er met 580.000 man den Koning van Ethiopië, die een leger had van een millioen. (II Kronijken XIV) De stad werd door Juda de Macabeeër verwoest. De ruïnen behooren tot de meest-bezochte, en zijn gemakkelijk bereikbaar. Prof. Macalister heeft ook de uitgravingen van Gezer geleid, tot het jaar 1909. Niet minder dan zeven opeenvolgende steden heeft men in den Tell-el-Jezer gevonden. De oudste bewoners waren holbewoners, en de laatste stad was gebouwd in den tijd van de Maccabeeën. Het paleis van Simon den Maccabeeër is gevonden. Tell-el-Jezer is gemakkelijk te bereiken. Het ligt ongeveer een kwartier van den grooten weg Jeruzalem-Jaffa, waar deze buiten de bergen komt. De Koning van Gezer werd verslagen door Jozua (X: 33 en XII: 12). Een tijdlang had de stad een Egyptische bezetting. Men heeft er oudheden gevonden, waarschijnlijk uit den tijd van de Hyksos, de Herderskoningen van Egypte. Van David wordt vermeld, dat hij Gizzieten versloeg (I Sam. LXVII: 8 v.v.). Maar er staat niet uitdrukkelijk, dat hij Gezer veroverde. Misschien zijn die Gizzieten niet eens inwoners van Gezer. G.A. Smith noemt deze plaats in Samuel niet. Farao nam Gezer later en gaf het ten geschenke aan zijne dochter, gehuwd met Salomo. Uit strategisch oogpunt een waardevol geschenk. Deze opgravingen te Marescha en Gezer worden als geëindigd beschouwd. Macalister is een nieuwe opgraving begonnen, voor rekening van de ‘Daily Telegraph’ en het Palestine Exploration Fund in de nabijheid van Jeruzalem. Hij heeft de menschen gewaarschuwd, dat zij niet elken dag de mummie van Joseph kunnen vinden. Kostbare vondsten van goud, zilver en edelgesteenten zijn uit een archeologisch oogpunt volstrekt niet altijd het meest-belangrijk. Een kleine, op zich zelf waardelooze, potscherf kan veel belangrijker zijn. Dr. Macalister is de schrijver van een aardig, handig boekje: ‘A history of civilisation in Palestine’, herdrukt in 1921. Sinds eenige jaren hebben wij hier ook een Regeeringsmuseum van Oudheden, waarin zijn ondergebracht de bibliotheken van de Engelsche en Amerikaansche school voor archaeologie. Na lezing van Macalisters handboekje moet men het museum bezoeken. Natuurlijk moet men het zich niet te groot voorstellen. Het beste bezit is wellicht de muntverzameling. Deze is voor een groot deel bijeengebracht en geregeld door den onlangs overleden kenner S. Raffaeli, geen eigenlijk vakman, maar, wat dikwijls beter is, een toegewijd liefhebber. De oudste primitieve vaatwerken, in het museum aanwezig, gaan terug tot tientallen van eeuwen. Want Palestina moet reeds in de eerste tijden van het menschdom bevolkt zijn geweest. Overblijfselen van werktuigen, ouder dan de bronsperiode, heeft men gevonden in Juda, in Moab en in de holen van Phoenicië. Vaatwerk was onbekend. In het Jordaandal heeft men uit deze tijdperken nog niets gevonden, waarschijnlijk omdat het Dal toen nog voor een veel grooter deel door de Doode Zee was in beslag genomen. De holwoningen van Gezer behooren tot het latere deel van dit steenen tijdperk. Vaatwerk is bekend. Maar het pottebakkerswiel nog niet. Van dit alleroudste vaatwerk heeft het museum een aantal fragmenten. Metaal is in de holen van Gezer niet gevonden. Evenmin eenig spoor van handel met de groote rijken aan den Euphraat en den Nijl. In enkele holen heeft men kinderachtige, kunstlooze muurkrabbels gevonden. De dooden werden verbrand, en daardoor heeft men te weinig materiaal gevonden om ethnographisch veel te kunnen vaststellen. Men heeft enkele varkensbeenderen gevonden. Misschien de overblijfselen van offers. Macalister schrijft den afkeer van het varken bij de Semietische volken toe aan het feit, dat het bij deze vóór-Semietische volken een offerdier is geweest. Het is niet gemakkelijk deze gegevens altijd in overeenstemming te brengen met de oude Bijbelsche data. De Hivieten, Perizieten, Jebusieten, Amalekieten en Midianieten zijn ongetwijfeld Semieten geweest. Maar al die anderen: Emim, Zamzummim, Zuzim en Rephaïm, wat waren die precies? En het reuzenras, dat de verspieders aantroffen rondom Hebron en dat Jozua uit Hebron verdreef? Misschien hebben zij de beroemde holen van Marescha gemaakt, waaraan latere geslachten evenwel veranderd hebben, zoodat er nieuwe misleidende elementen in gekomen zijn.
De oudste Semietische stammen hebben waarschijnlijk het brons gekend en het pottebakkerswiel. Het Museum heeft antiquiteiten uit dit tijdperk gevonden te Aïn-Shems, het Beth-Semes, het Land van Simson, niet ver van Gezer. Ter vergelijking heeft het Museum antiquiteiten van Cyprus. De oudste Semieten woonden in holen. Maar ze begonnen al spoedig huizen te bouwen. Ze verbrandden hunne dooden niet. Ze begroeven ze ook niet. Maar ze wierpen hen in diepe holen. Volgens Macalister hebben de Semietische rassen in Palestina zelf weinig uitgevonden. Al hunne beschaving komt van buiten. Men kan de verschillende invloeden nog steeds zeer duidelijk onderscheiden: Egypte, Creta door de Philistijnen, Griekenland, Rome, Byzantium, het eerste Mohammedanisme en de Kruisvaarders. Vooral met de beschaving van de Philistijnen is Macalister hoogelijk ingenomen. Volgens hem hebben zij de oude Israëlieten bekend gemaakt met het ijzer en met het alphabetische schrift. Het ijzer zouden de Israëlieten hebben gekend van ongeveer Davids tijd. Macalister wijst op I Samuel XIII vers 19-22, waar vermeld wordt, dat er geen smid was in het gansche land van Israël. De Philistijnen hielden de smeedkunst geheim. De Israëlieten hadden wel ijzeren werktuigen, blijkbaar van de Philistijnen, maar ze konden ze niet scherpen of herstellen. Daarvoor moesten ze weder naar de Philistijnen gaan. IJzeren wapenen hadden alleen Saul en Jonathan. Volgens Macalister werd het nieuwe metaal vermeden in verband met godsdienstige doeleinden. De Tempel van Salomo werd gebouwd van gehouwen steenen, die gehouwen werden aangevoerd: ‘zoodat geene hameren, noch bijl of eenig ijzeren gereedschap gehoord werd in het huis, als het gebouwd werd’ (I Koningen VI: 7). Ook in Exodus XX: 25 wordt het gebruik van ijzer bij het houwen van altaarsteenen verboden. Macalister vermeldt die plaats. Maar hij zegt niet, hoe dit rijmt met zijne opvatting, dat de Israëlieten vóór David. het ijzer niet hebben gekend. In het antiquiteiten-museum vindt men oudheden uit het ijzeren tijdperk. Meest vaatwerk met vaatwerk van Cyprus ter vergelijking.
Na den oorlog heeft men de opgravingen weder begonnen. De Regeering heeft een Departement van Oudheden ingesteld. Er is een ordonnantie op de Oudheden uitgevaardigd. Onder ‘oudheden’ verstaat men voorwerpen ouder dan het jaar 1700. Alle oudheden, die gevonden worden, behooren aan den Staat. Handel in oudheden is verboden, behalve aan een aantal kooplieden, die daartoe bijzonder verlof hebben bekomen. Hunne zaken staan min of meer onder contrôle van de Regeering, die garandeert, dat geen nagemaakte voorwerpen worden verkocht. Behalve het Museum te Jeruzalem zijn er kleinere Musea te Ascalon, Caesarea en Acco. Er is een aparte afdeeling voor Joodsche oudheden in het Museum te Jeruzalem. Helaas moet de Regeering wegens geldgebrek de uitgaven voor antiquiteiten zéér beperken. Op het oogenblik zijn de belangrijkste nieuwere uitgravingen de navolgende. Te Capernaüm, aan het Noordeinde van het Meer van Tiberias, hebben de Franciscanen de ruïnen gevonden van een groote synagoge met voorhof, die volgens velen de synagoge is, die de Hoofdman over honderd heeft gebouwd. (Lucas VII: 1-5). Te Tiberias zelf heeft prof. Schlousz, werkend voor het Joodsche archaeologische gezelschap, Joodsche oudheden blootgelegd. Oudheden te Ascalon uit den tijd van Herodus zijn gevonden bij uitgravingen gedaan door prof. Garstang in opdracht van het Palestine Exploration Fund. In den tuin van Gethsemané, vlak bij Jeruzalem, hebben de Franciscanen een zeer oude Christenkerk gevonden, waarschijnlijk uit de derde eeuw. In het Kidron-dal, ten Oosten van Jeruzalem, zijn drie opgravingen aan den gang. Ten eerste eene onder leiding van prof. Macalister, gefinancierd door Palestine Exploration Fund en Daily Telegraph, waarbij reeds ruïnen van het oude, Jebusietische Jeruzalem gevonden zijn. Ten tweede, opgravingen onder leiding van dr. Weill voor rekening van Baron Edmond de Rothschild. Ten derde opgravingen onder leiding van prof. Schlousz bij het zonderling gestyleerde monument, dat bekend is onder den de naam ‘Hand van Absalom’. Te Aïn Duk, in de nabijheid van Jericho, hebben de Dominicanen een oude synagoge blootgelegd. Het is geen historische plaats, zooals Capernaum. Bij graven, gedurende den oorlog, heeft men toevallig de plaats gevonden. Uitgegraven mozaïeken bevinden zich in het Museum van Jeruzalem. Een prachtig Romeinsch mozaïek is gevonden in Beit Jibrîn niet ver van de boven reeds genoemde holen van Marescha. Het Universiteits-Museum van Pennsylvania heeft belangrijke opgravingen gedaan te Beisan. De Universiteit van Harvard zal de opgravingen te Samaria weder ter hand nemen. De Universiteit van Chicago heeft het exploitatie-recht gekregen voor Megiddo in het dal Jizreel. Af en toe worden ook toevallig oudheden gevonden, dikwijls bij het bouwen en afbreken van huizen. Twee van de allerbekendste oudheden zijn toevallig gevonden: de Moabitische Mésa-steen in Transjordanië (II Koningen III) en het opschrift in de Silva-tunnel. Zóó gelukkig is men natuurlijk niet elken dag. Maar wie is er toevallig elken dag gelukkig? Onlangs heeft men bij het bouwen van huizen in het Kidrondal toevallig oude, Joodsche sarcophagen gevonden met Grieksche inschriften, waarschijnlijk graven van Priesters uit den tijd van de Maccabeeën. Maar over al die oudheden meer in het bijzonder, later. |
|