Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 389 Het nieuwe CaliphaatGa naar margenoot+Laat mij niet eene geschiedenis schrijven van het Caliphaat. Die kunt ge vinden in alle boeken van den Islam. De hoofdpunten zijn deze: het eerste democratische caliphaat van Mekka, het despotische caliphaat van de Ommayaden te Damaskus. Het prachtlievende caliphaat van de Abbassieden te Bagdad, het afgescheiden caliphaat van de Ommayaden te Cordova, en dat van de Fatimieden in Egypte. Toen de Turksche Sultan Selim I in 1516 Egypte veroverde, nam hij den titel van Caliph aan. Dit was een breuk in de traditie, dat de Caliph een afstammeling moet zijn van den Profeet. Vier eeuwen lang is het Caliphaat in handen van de Turksche sultans gebleven. Zij werden door de orthodoxe Moslemsche wereld vrij algemeen erkend. De Perzen, die Schiiten zijn, erkenden het Turksche Caliphaat natuurlijk niet. De Marokkanen beschouwen als hun geestelijk hoofd hunnen sultan, die een afstammeling is van den Profeet. De Wahabis erkennen het Caliphaat niet. Evenmin als de Imam Yehia van Yemen. Zoolang de Turksche sultans machtig waren, werden zij als voorvechters van den Islâm beschouwd. En dat bracht vanzelf een erkenning als Caliph mede. Zeker is het, dat sinds jaren het Turksche Caliphaat geen belangrijke geestelijke beteekenis meer had. Een belangrijk element van zijn macht was de overschatting van zijn macht door de Westersche volken. Het belangrijke element in de Moslemsche wereld is de Bedevaart naar Mekka. De Marokkanen, de Perzen, de Wahabis, de Yemenieten, allen die het Turksche Caliphaat niet volkomen of geheel niet erkenden, komen ter bedevaart naar Mekka. Zij komen er in een heilige stemming, die zeer vatbaar maakt. En dit is de groote macht van het Caliphaat van Hoessein, den zoon van Ali, den Koning van Mekka en Medina, dat weder na eeuwen het Caliphaat en de Bedevaart volkomen vereenigd worden in eenen afstammeling van den Profeet, die tevens een onafhankelijk vorst is, een oud man, een wijs man, een vroom man.
Koning Hoessein heeft zeker reden Moestapha Kemal Pasja dankbaar te zijn. Er was, vóór de komst van den koning in Transjordanië, reeds sprake van het herstel van een Arabisch Caliphaat. Vooral de Emir Abdallah van Transjordanië, een vaderlandslievend en godsdienstig man, was daarvoor werkzaam. Maar de tijd was nog niet gekomen. Behalve de drie eigen landen: Hedjaz, Mesopotamië en Transjordanië, was men van geen enkel land geheel zeker. Ook niet van Palestina. De Koning zelf verklaarde vele malen, dat de vraag van een Arabisch Caliphaat niet dringend was. Moestapha Kemal Pasja schafte het Caliphaat voor Turkije af en zette den laatsten Caliph op zijde. Juist in een tijd, dat de Koning Hoessein zich in Transjordanië bevond, twee uur rijden van Jeruzalem gemakkelijk bereikbaar van uit Egypte en vanuit Syrië. Verleden week begon de beweging. Hamid Pasja kwam in de stad. En een vriend van Hamid Pasja moest de laatste telegrammen uit Caïro en Londen uit de Joodsche dagbladen vertalen, die dan dadelijk naar het Kamp van Schunet-Nimrîn werden getelefoneerd. Mousa Kazem Pasja el Hoesseini, de leider van de Arabische nationalisten, werd naar Schunet geroepen. Dadelijk daarna reisde de Groot-Mufti van Palestina. Mesopotamië, Hedjaz en Transjordanië boden den Koning het Caliphaat aan. Er was een feit. De Groot-Mufti, na een haastige terugkomst, riep een vergadering bijeen van de Muftis, Kadis, Sjeikhs en burgerlijke notabelen van Palestina, zonder onderscheid van richting of partij. Eenstemmig werd besloten, niet alleen, dat men Hoessein den Zoon van Ali, het Caliphaat zou aanbieden, maar ook, dat de Palestinensers in Indië en in Egypte voor het Arabische Caliphaat werken zouden. Want, in weerwil van vele pogingen en in strijd met vele berichten, zijn de Palestinensische Arabieren in groote vragen eensgezind. Zij hebben eenstemmig alle Regeeringsaanbiedingen afgewezen. En zij hebben eenstemmig het Caliphaat aan den Koning Hoessein aangeboden. Er zijn daarbij twee voorwaarden gesteld. De eerste, dat de Caliph in alle vragen, die Palestina betreffen, de vertegenwoordigers van de Palestinensers zal raadplegen. Ten tweede, dat hij zal strijden voor de eenheid en de onafhankelijkheid van alle Arabische landen. Deze beide voorwaarden zijn in overleg met den Koning zelven opgesteld. Zij bewijzen, dat het Caliphaat bedoeld is als een wereldlijke en geestelijke macht ongescheiden. Ook de chauffeurs hebben alle reden Moestapha Kemal Pasja dankbaar te zijn. De Engelsche Kardinaal Bourne is hier geweest met een groot aantal bedevaartgangers. In vijftig automobielen zijn zij gereden naar Nazareth en naar hunne heilige plaatsen aan het Meer van Tiberias. Er zijn geen automobielen genoeg voor al de afgevaardigden en voor al de gasten naar den Koning. Dan blijkt, dat ook de chauffeurs, op dezen wonderzoeten en zachten lentedag, de wet van vraag en aanbod kennen. Wij zijn door de bergen van Juda gereden en door de vlakte van den Jordaan. Te Jericho worden wij ontmoet door den Emir Talal, den oudsten zoon van Sidna Abdallah, met Sjeikh Foead el Chatieb, den Minister van Buitenlandsche Zaken van Hedjaz. Een lange rij wagens, waarvan de chauffeurs allen tevreden zijn, rijdt het Kamp van den Koning binnen. De muziek speelt en de soldaten bewijzen de eer. Hamid Pasja is tevreden. Er is een telegram gekomen van Wagrid ed Dien, den Turkschen Sultan, afgezet door Moestapha Kemal Pasja, waarin deze den nieuwen Caliph gelukwenscht uit naam van alle leden van de Keizerlijke Turksche familie.
Vóór de tent van den Koning, onder den blauwen hemel van God, heeft de grote gebeurtenis plaats. De Koning staat op de stoep van zijne tent, en de diepte van de tent met de schaduw, de schemer en de tapijten is achter hem. Naast den Koning staan de Kroonprins Ali en de Emir Abdallah. En de Emirs Talal en Naif, die de zonen van den Emir Abdallah zijn. Dan de Groot-Mufti, de Muftis der Steden, de Kadis, Moesa Kazem Pasja el Hoesseini, de Burgemeester van Jeruzalem, de Armenische Patriarch, de Syrische Patriarch, de Bisschop van de Abessyniërs. Wij bemerken natuurlijk ook, wie er niet zijn. Er is geen enkele Engelsche Regeerings-ambtenaar. Mr. Philby, de afgetreden resident, is nog in Transjordanië. Maar hij is naar de Wadi Mousa met mr. Cox, die hem waarschijnlijk opvolgen zal. De afwezigheid van de Engelschen beteekent niet, dat zij tegen het nieuwe Arabische Caliphaat zijn. Maar de Engelschen houden zich volkomen onzijdig met het oog op Indië en Egypte, die zich nog niet hebben uitgesproken. Aanwezig is de Maharadjah van Shitrahl, een staat in de buurt van Kashmier. Hij is op weg naar Mekka ter bedevaart. Hij draagt, héél eenvoudig, een blauw zijden kleed met een witten hoofddoek. Arabisch spreken kan hij niet. Maar hij heeft een reusachtigen sjeikh bij zich als tolk. En hij spreekt Perzisch met professor Rida Tuwfik, den Turkschen wijsgeer en minister, vluchteling voor Moestapha Kemal. Wij hooren, dat Syrië ook besloten heeft, den Koning het Caliphaat aan te bieden. Maar het schijnt, dat de Fransche Regeering den Syrischen afgevaardigden heeft belet hier te komen.
De Goot Mufti van Palestina leest de proclamatie voor, waarbij Palestina den Koning Hoessein het Caliphaat aanbiedt. Het land wordt héél stil, wanneer de oude Koning, met een bewogen stem, maar sprekend toch sterke, wijze woorden, het Caliphaat aanvaardt. De Koning zegt, dat hij persoonlijk dit groote ambt niet waardig is. Maar het is een overgeleverde eisch, dat het Caliphaat niet langer moet onvervuld blijven dan drie dagen. Bovendien is hij, de Koning, afstammeling van den Profeet en (door Allah's wil!) Koning van de Heilige Steden Mekka en Medina. Het Caliphaat wordt dus niet gegeven aan hem, een menschelijk man, onwaardig. Maar aan de familie van den Profeet en aan de Heilige Steden. De Koning zegt ook, dat de taak van eenen Caliph niet is te heerschen. Maar te dienen recht en waarheid. Zijn Caliphaat zal een Caliphaat zijn van recht en vrede. Daarna worden er mooie gelukwenschen en begroetingen voorgelezen door al die waardige mannen, die Muftis en Kadis zijn. De Kadi van Hebron is héél oud. Hij zit terwijl hij zijn rede voorleest. Maar de oude Koning staat, eerbiedend. Twee maal wordt een rede door den Koning onderbroken. De eerste maal, wanneer de redenaar de deugden en de daden van den Koning bovenmatig prijst. ‘Niet meer... mijn Broeder... niet meer,’ roept de oude Koning smeekend: ‘ik ben toch maar een mensch onder menschen.’ De tweede maal. wanneer de redenaar onaangename woorden over de Turken zegt. ‘Neen’, roept de Koning, ‘dat niet. De Turken zijn onze Broeders.’ Na alle gelukwenschen en begroetingen zet de Koning zich in een grooten stoel op de stoep van zijne tent, en alle aanwezigen gaan langzaam langs hem heen. Hij zit daar, héél zacht en héél oud. Wat denkt hij? Den eersten dag van het nieuwe Caliphaat.
Sidna Ali en Sidna Abdallah verzekeren ons, dat zij tevreden zijn. Er worden nu, naar de zede van Hedjaz, vertooningen gehouden in het paardrijden, woest, zooals men naar den oorlog gaat. Voorop rent de kleine Emir Talal, die de aanvoerder is. Dadelijk achter hem de Emir Naïf. Hij was vier jaar toen zijn vader, onze Heer Abdallah, hem op een paard zette. Nu is hij acht. Een volleerd ruiter. Achter de beide kleine Emirs razen de ruiters voorbij in krijgsorde. Met hun haren wuivend, want zij laten de haren lang. Met hunne gewaden wuivend, blauw, geel en rood. De lansen sidderend gedrild. Zij schieten de geweren af in hun razende vaart. Zij rennen weder voorbij: Talal... Naïf... de ruiters. Dan blaast de muziek een statige, gematigde marschmuziek. En nu, als overwinnaars, voor het laatst, in vasten, kalmen stap rijden zij voorbij de tent van hunnen Koning. Ditmaal rijden de beide kleine Emirs Talal en Naïf rustig naast elkander. Ja, wij allen hebben den Emir Talal lief. Maar den kleinen Emir Naïf hebben wij ook lief. Wij roepen: ‘Naïf... Naïf... Naïf’, en de kleine koninklijke jongen rijdt zijnen Vader voorbij.
In den middag is het stil geworden in het Kamp van den Caliph. Vele gasten eten aan de tafel des Konings. De minister en dichter Sjeikh Fouad al Chatieb komt bij ons eten. En wij drinken de vele kleine kopjes koffie, die Mohammed ons brengt op bloote voetjes in roode muiltjes. De Koning spreekt héél lang met de leiders van de Palestinensische delegatie. En daarna nog met den Groot-Mufti en met Moesa Kazem Pasja el Hoesseini. Dan word ik ontvangen en voor alle veiligheid komt professor Rida Tuwfik, de wijze en goede, voor de vertaling van moeilijke woorden mee. De Caliph herhaalt nog eens, dat hij niet wi1 heerschen, maar slechts de gerechtigheid wi1 dienen ten gunste van alle bewoners van alle Mohammedaansche landen zonder onderscheid van volk en belijdenis. Hij zegt: ‘Op dezen dag zend ik aan volken van de geheele wereld een boodschap van liefde en broederschap.’ De Caliph vraagt naar den welvaart van ons land en naar de welvaart van de Koningin van ons land. Hij zegt vriendelijke woorden over de pelgrims, die van de Nederlandsche eilanden in Indië komen ter bedevaart naar Mekka. ‘Wat zal de politiek van het Caliphaat zijn ten aanzien van de Zionisten in Palestina?’ vraag ik. ‘Mijn zoon’, zegt de Caliph: ‘gij weet onder welke voorwaarden uwe landgenooten, de Palestinensers, mij het Caliphaat hebben aangeboden en onder welke voorwaarden ik het heb aangenomen. De Caliph is slechts de Dienaar van de Gerechtigheid en daar ik de tegenwoordige, politieke, ongodsdienstige, Zionistische beweging beschouw als een onrecht tegenover de Mohammedanen, de Christenen en de orthodoxe Joden in Palestina, ben ik, als Dienaar der Gerechtigheid, verplicht de geheele Mohammedaansche wereld te organiseeren en te mobiliseeren tegen de tegenwoordige ongodsdienstige Zionistische Organisatie.’ |
|