Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 388 Het bezoek bij den KoningGa naar margenoot+De Koning van Hedjaz is nog altijd in het groote Kamp van Shunet-Nimrîn, in de vlakte van de Jordaan, aan de overzijde van de rivier, tegenover Jericho. En wat doet hij daar? Onderhandelen met Engeland. Waarover? Wat zijn wij morgen, wanneer wij wakker worden? Gij weet, dat het begrip ‘Jood’ een nationaal-religieus begrip is. Daar zijn eenerzijds de slechts-nationaal-Joden. Zij zullen u verzekeren, dat, wat hun aangaat, alle Joden wel Katholiek, Protestant of Mohammedaansch zouden kunnen worden. Zij zouden dan toch ‘Joden’ blijven. Daar zijn anderzijds de slechts-religieus-Joden. Zij zullen u verzekeren, dat Jodendom is: de vervulling der zes honderd dertien geboden en verboden. Niet meer. En niet minder. Tusschen beide uitersten talrijke gradaties. De organisatie van het Joodsche nationalisme is de Zionistische organisatie. Zijn program, het zoogenaamde Bazeler-Program als volgt: ‘Het Zionisme streeft naar een publiek-rechtelijk gewaarborgde eigen woonplaats in Palestina voor het Joodsche Volk’. De organisatie van de Joodsche religieusiteit is de Agoedath Israël. En haar Program: ‘Oplossing van alle tijd- en strijdvragen in den zin van de Leer en de Overlevering’. De middenorganisatie tusschen beide is de Mizrachie. En haar Program: ‘Verwezenlijking van het Bazeler-Program op den grondslag en in den zin van Leer en Overlevering’. Men moet de programma's van dergelijke intuïtieve nationale en religieuse bewegingen natuurlijk intuïtief verstaan. De Zionistische organisatie heeft, terecht of ten onrechte, de gewoonte te spreken alsof zij de geheele Joodsche gedachte en het geheele Joodsche volk vertegenwoordigt. De Agoedath Israël heeft, terecht of ten onrechte, de gewoonte daartegen te protesteeren. De Palestinensische Zionisten hebben den Koning Hoessein eene Zionistische delegatie gezonden, die zich heeft aangediend als eene Joodsche delegatie en die gesproken heeft uit naam van het geheele Joodsche volk. De Agoedath is niet gevraagd aan deze delegatie deel te nemen. Toen heeft de Agoedath besloten zelf eene delegatie te zenden, behoudens goedkeuring van den Opperrabbijn R. Chaïm Sonnefeld, en van den Gerer en den Sokolover Rebbes. Iedereen, die weet wat Chassiedim zijn, weet ook het verschil tusschen eenen Rebbe en eenen Rav. De Gerer en de Sokolover Rebbes behooren tot de meest-invloedrijke. Er is ook de Belser Rebbe. Lees bijvoorbeeld de boeken van de beide broeders Tharaud: ‘L'ombre de la Croix’ en ‘Un royaume de Dieu’. De Gerer en de Sokolover Rebbe zijn leden van het Hoofdbestuur van Agoedath Israël. Ook zij hebben hunne goedkeuring gegeven aan het zenden van de delegatie. En het memorandum, dat aan den Koning Hoessein overhandigd is, heeft de Sokolover Rebbe zelf nagezien en veranderd. Het volgt hier in zijn geheel:
‘Aan Zijne Haschemietische Majesteit den Koning Hoessein, den Zoon van Ali, den Eerste, Koning van Hedjaz, Hoogverheven blijve Zijne Heerlijkheid. Majesteit! In den Naam van God, den Allerhoogste, Heer van Hemel en Aarde. Wij hebben de eer voor Uwe Majesteit te verschijnen, als vertegenwoordigers van de orthodoxe wereldorganisatie Agoedath Israël en van de orthodoxe gemeente in de Heilige Stad Jeruzalem, die georganiseerd is onder den naam: ‘Stadsraad der Askenazische Joden’, eene belangrijke gemeente, die eensgezind is met Agoedath Israël in al hare gedachten en idealen. In naam van de voorgenoemde Organisatie, en in naam van de voorgenoemde Gemeente, hebben wij de eer Uwe Majesteit eerbiedig en hartelijk te begroeten, bij Haar verschijnen aan de grenzen van het Heilige Land. De Koning aller Koningen verheft Uw Troon en doe in Uwe dagen Gerechtigheid ontbloeien tot heil van allen, die wonen onder Uw macht. ‘Agoedath Israël’ is eene organisatie van orthodoxe Joden over de geheele wereld, die ongeveer een millioen ingeschreven leden telt, en die de gevoelens vertolkt van een nog grooter aantal orthodoxe Joden, die zich nog niet bij haar hebben aangesloten, ofschoon zij het met haar eens zijn in haar doel, het volk Israël te bewaren in zijn aloude karakter, en zijn geschreven en overgeleverde Leer in heiligheid en reinheid en een oplossing te vinden voor alle vragen, die zich voordoen in het leven van het Joodsche volk, in den geest van de Leer en de Overlevering. De organisatie ‘Agoedath Israël’ is onafhankelijk van elke andere organisatie. Haar laatste Congres, dat den vorigen zomer in Weenen gehouden is, en waaraan is deelgenomen door de afgevaardigden van het orthodoxe Jodendom, de Grooten van de Leer en de Hoofden van Israël uit alle werelddeelen, heeft uitdrukkelijk verklaard, dat Agoedath Israël hoegenaamd geen volmacht heeft gegeven aan eenige andere organisatie, te spreken in naam van de Agoedath of in naam van het geheele Joodsche Volk. Wij vertrouwen daarom, dat telkenmale als Uwe Majesteit belang stelt in de meening van Joden betreffende algemeene Joodsche aangelegenheden, Uwe Majesteit de goedheid zal willen hebben, aan de organisatie ‘Agoedath Israël’ de gelegenheid te geven te verschijnen als vertegenwoordiger van het orthodoxe Jodendom. Wij verzekeren Uwe Majesteit, dat de Joden in alle landen hunner verstrooiing niet anders dan vriendschap en genegenheid gevoelen voor hunne medebewoners. Ook in het Heilige Land, voor welks vrede, wederbevolking en herbouw wij driemaal daags bidden. Dit is ons een heilige plicht. En die goede verstandhouding wenschen wij ook in de toekomst te bewaren. Wij wenschen eendrachtig met alle bewoners samen te werken, aan den opbouw, de wederbevolking en den bloei van dit Land, dat de Liefde is van onze ziel, het middelpunt van het Joodsche leven, tot zegen en vrede van alle verschillende volken, die het bewonen. Wij spreken ook onze hoop uit, dat Uwe Majesteit een deel van Zijnen grooten invloed zal aanwenden, ten gunste van de Joden in alle Arabische landen. De Heer der Werelden zegene Uwe Majesteit en Zijne dierbare Zonen, en de Zonen van Zijne Zonen. Moge Uwe Majesteit nog vele jaren het geluk van al Zijne volken zien. In Uwe dagen en in onze dagen, moge Juda verlost worden en Israël machtig wonen. Amen!
De delegatie wordt in overleg met den Gerer Rebbe en den Sokolover Rebbe samengesteld als volgt: Hoofd der Delegatie de Opperrabbijn Chaïm Sonnefeld. Eerste medelid: de Rabbijn R.S. Yungreis, Tweede Medelid: de juridische adviseur der delegeerende organisaties. De delegatie is vergezeld van den secretaris van het Ashkenasische Gerechtshof en van eenen dienaar. Dat R. Chaïm Sonnefeld zelf gaat is heel, heel bijzonder. De Opperrabbijn is bijna tachtig jaar oud. Hij is meer dan vijftig jaar in Palestina en heeft in al die vijftig jaren het Land niet ééns verlaten. Van een godsdienstig standpunt uit, is Transjordanië eigenlijk nog wel Palestina. De wetten van het Sabbath-jaar gelden óók voor Transjordanië. Dit jaar is juist een Sabbathjaar. Maar men bemerkt er in Palestina niet veel van. Of de Omer ook uit Transjordanië mocht worden gebracht, is niet onbetwist. En daar twisten de beide geleerde rabbijnen dan over in heiligheid en vrede. Het is een gelukkige, heilige reis. Wanneer wij de Leeuwenpoort voorbij zijn, zeggen wij al te zamen het Gebed voor eene Landreis. Het is een zeldzaam zachte, zonnige dag. En de wind is al Lente. De Opperrabbijn, verloren, leest de Psalmen. Af en toe, wanneer wij een Joodsche plaats voorbijgaan, voeren de beide rabbijnen wijze gesprekken. Er valt geen wereldsch en geen ongewijd woord.
In de schaduw van de bergen van Moab zijn de witte tenten van het Kamp van den Koning. Wij hebben getelefoneerd van de Jordaanbrug, dat wij voorbijgaan. Wanneer wij het Kamp binnenrijden, hebben de soldaten hunne bevelen reeds gekregen. Zij vragen ons niets. Zij bewijzen den Opperrabbijn de voorgeschreven eer. Wij rijden naar de tent van Generaal Hamid Pasja el-Wadi. Hamid Pasja verzekert ons, dat zijn tent onze tent is. En hij, Hamid Pasja El-Wadi is onze dienstwillige dienaar. De Koning, wacht ons, gezeten aan den ingang van zijne tent, met zijne raadslieden om zich heen. Hij staat op, zodra de Opperrabbijn gekomen is binnen het gebied van de tent. Dat is: binnen de palen, waaraan de touwen van de tent zijn vastgemaakt. Dan, met zachte, vriendelijke gebaren heet hij ons zitten op de stoelen, die voor ons nedergezet zijn. En de Opperrabbijn, weder opstaande, zegt het Gebed bij het zien van Koningen: ‘Geloofd zijt Gij, Eeuwige, Onze God, Koning des Heelals, die van Zijn Eere geeft aan Vleesch en Bloed’. Ook de Koning is weder opgestaan. En al het gevolg staat. De Opperrabbijn, zóó sterk anders, nu in een groote ontroering, weent. Ook de oude Koning weent. Wij staan allen geslagen. En wij zitten weder. Dan leest Sjeikh Foead el Chatieb, de Minister van Buitenlandsche Zaken van Hedjaz, het memorandum voor in het Arabisch. De Koning staat ons niet toe weder op te staan. Wanneer het memorandum voorgelezen is, worden wij stil. Maar het hindert niet. In het Oosten kan men lang zwijgen zonder verlegenheid. Dan spreekt de Koning zachte, wijze woorden. Hij noemt den ouden Opperrabbijn: ‘Mijn Vader,’ ofschoon hij, de Koning zelf, toch ook een oud man is. Hij zegt, dat hij niet heeft verdiend, dat zóó een oud en zóó een wijs man zóó een verre reis heeft gemaakt van Jeruzalem naar Shunet-Nimrîn, de eerste reis buiten Palestina sinds vijftig jaar. De Koning spreekt ook over de vele oude en goede betrekkingen tusschen de Arabieren en de Joden. Mogen die ook in de toekomst bewaard blijven. In ieder korenland zijn muizen. De Koning zegt ook, dat hij met smart heeft gehoord, dat niet alle Joden van Palestina willen luisteren naar de woorden van den Opperrabbijn. Laat dit den Opperrabbijn evenwel niet bedroeven noch beangstigen. Ook naar den Profeet Mozes hebben niet alle Joden willen luisteren. Maar zij, die niet luisteren wilden, zijn verzonken in den grond. De oude Opperrabbijn zegt ook zijnerzijds wijze woorden. De zwarte slaven geven ons kleine beetjes koffie in mooie kopjes. Wij brengen nu ook een bezoek in de tent van den Kroonprins Ali. De Kroonprins lijkt op zijnen broeder Feisoel, den Koning van Mesopotamië. Slank en donker. Voorzichtig in al zijne bewegingen. Er zijn weder de zwarte slaven met de kleine beetjes zwarte koffie in de mooie kopjes. Er is weder het zachte wisselen van de wijze woorden. En dan brengen wij ons laatste plechtige bezoek bij SidnaGa naar voetnoot*) Abdallah van Transjordanië zelven. Bij den Koning in de tent en bij den Emir Ali in de tent. Maar Sidna Abdallah houdt heel streng de oude Arabische gewoonte in eere. In zijne tent zijn stoelen niet. De Emir wacht ons op staande voor zijn tent. Aan zijne rechterhand, maar iets achter hem, staat zijn zoon Talal. De Emir Talal heeft vandaag een donkerblauwen hoofddoek, die schittert in de zon. ‘Zet u met mij,’ zegt de Emir. En wij allen zitten op den grond, geleund tegen mooie kameelen-zadels met zilveren handgrepen. Dan komt Sjeikh Foead el Chatieb. Hij noodigt ons allen uit tot het middagmaal aan de Koninklijke tafel. En hij deelt ons mede, dat het Hoessein, den zoon van Ali, Koning van Mekka, heeft behaagd den Opperrabbijn R. Chaïm Sonnefeld te benoemen tot ridder-grootkruis in de Orde van de Onafhankelijkheid. Dan spreekt de Emir Abdallah mooie woorden van dank. De rabbijn Yungreis en de goedhartige adviseur kijken elkander aan met een even bewegen van de oogen. Zij zijn tevreden. De Opperrabbijn heeft de hoogste ridderorde gekregen. Sjeikh Foead el Chatieb, die een bekend dichter is, en de juridische adviseur gaan wandelen in de schaduwen van de bergen van Moab. Dichtkunst of politiek? Lof zij Allah! |
|